Wie kent niet het veelkoppige monster dat ‘kerkenwerk’ heet? Ik kom het vaak tegen. Het is een monster dat houdt van vergaderen (lang vergaderen), van praten (voordat je iets kunt doen), van zo-deden-we-het-altijd (dus nu ook) en geen-idee-hoe-het-anders-kan (dus doen we het maar hetzelfde). Het is een monster dat kerkleden opslokt en na een paar jaar weer doodmoe uitspuugt, omdat ze hebben geprobeerd het tevreden te houden – maar dat lukte niet. Het is een monster dat ook goedbedoelende dominees overmeestert en in de tang houdt.
Het is niet genoeg
Ik weet niet hoe ik het anders moet omschrijven. Het kerkenwerk kan een monster zijn, ongrijpbaar en altijd hongerig. Zelfs in mijn kleine dorpskerk kom ik het tegen. Drie dagen is mijn aanstelling – dat moet genoeg zijn voor een kleine gemeente, toch?
Maar het is niet genoeg. Het is niet genoeg omdat er altijd méér te doen is. Niet eens alleen het werk dat er gewoon bij hoort, de dingen die moeten. Maar ook alles dat zou kunnen. De potentie die verborgen ligt in die dorpskerk, de dingen die ik zo graag zou willen doen omdat ik denk dat het goed zou zijn. Omdat het misschien bijdraagt aan de bloei en de groei van mensen. Na ruim twee jaar hier voel ik me inmiddels als een spin in een web waar steeds meer draadjes samenkomen. Ik zie zoveel dat zou kunnen.
Moeras
Maar ja, dat monster. Het houdt me vast. Want dingen gaan nu eenmaal zoals ze gaan, elke week opnieuw vult mijn agenda zich als vanzelf, en ik houd mezelf ternauwernood boven water, en hoe zou het anders kunnen? Ik zie dat monster op alle niveaus in de kerk terugkomen. Het wordt groter met de tijd. Het krijgt de kans om groter te groeien, omdat de kerk zelf krimpt. Want als de kerk krimpt, moeten dezelfde taken door minder mensen (en in deeltijd) gedaan worden. De ruimte wordt kleiner en kleiner, mensen worden benauwd, en niemand weet hoe we kunnen ontsnappen. We roepen met elkaar ‘terug naar de kern’ en ‘back to basics’, maar we waden door een moeras van vergaderingen en formulieren die ingevuld moeten worden.
Ruimte …
Ruimte is voor mij een kernwoord geworden. Als er één ding belangrijk is in een tijd van krimp, van denken over de toekomst, van beseffen dat het anders moet (maar hoe?), dan is het wel de ruimte maken en bewaken. Ruimte voor leegte. De tijd om niets te hoeven. Daar dan even in verblijven. Ruimte om te dromen.
Want als die ruimte er niet is, niet bij gemeenteleden, niet bij de werkers in de kerk, dan is de kans erg klein dat we die nieuwe wegen van de toekomst herkennen als we ze tegenkomen.
Thuiskomen
Ik zeg dit ook tegen mezelf. Ik heb de zomer vrijgepland om eropuit te gaan én om te kunnen dromen. Zodat mijn hoofd en hart straks aan het begin van het seizoen leeg genoeg zijn om gevuld te kunnen worden van Bovenaf. Want die stem van God … hoor ik die nog boven het geruis van de wereld uit? Het is tijd voor terugtrekken. Voor thuiskomen bij Ik ben.