De Nederduits Gereformeerde Kerk wordt in 1579 de publieke kerk van de Lage Landen. De Lutherse Kerk en de Waalse Kerk zijn dan al opgericht. Als gevolg van de Dordtse Synode (1618-1619) ontstaat bovendien de Remonstrantse Broederschap.
Na de ingrijpende kerkvergadering in Dordrecht blijft het een kleine twee eeuwen rustig in de Nederduits Gereformeerde Kerk. Aangezien alle Nederlanders geacht worden lid te zijn van deze kerk, komen zowel rooms-katholieken als remonstranten, mennonieten en lutheranen aanvankelijk bijeen in schuilkerken.
De komst van de Fransen maakt een einde aan de bevoorrechte positie van de volkskerk. De Bataafse Republiek (1795-1806) betekent een scheiding van kerk en staat en dus vrijheid van godsdienst. Maar als het land in 1813 een monarchie wordt, wil koning Willem I opnieuw invloed uitoefenen.
In 1816, drie jaar na zijn inhuldiging, voert hij daarom een nieuwe kerkorde in, beschreven in het Algemeen Reglement. De staatskerk krijgt een nieuwe naam, ze heet voortaan de Nederlandse Hervormde Kerk. De Waalse kerken en de Nederduits Gereformeerde Kerk gaan samen op in deze kerk.
De koning benoemt
De belangrijkste wijziging in deze nieuwe kerkorde heeft te maken met de verdeling van macht: het wordt meer een piramidestructuur. Aan de top staat de algemene synode, hierin hebben twaalf predikanten zitting, een ouderling, drie adviserende hoogleraren en een of twee toehoorders die namens de koning deelnemen. In de verschillende provinciale kerkbesturen is het weer de koning die uit iedere classis een predikant kiest. Daarnaast houdt de koning het recht om de leden van de moderamen (de classis-besturen) te benoemen. Helemaal onderaan de piramide zijn de kerkraden te vinden, de kerk mag zelf de leden hiervan benoemen.
Voordeel van de twijfel
In de Republiek kwam de Dordtse Kerkorde met hulp van de overheid tot stand, zo gek is het dus niet in de Nederlandse kerkgeschiedenis dat het reglement in samenwerking met de leiders van het land wordt gemaakt en in gebruik genomen.
Waar veel historici beweren dat de nieuwe kerkorde de grootste aanleiding is voor de kerkscheuringen in de negentiende eeuw, zijn er ook andere geluiden. Zo is er in 1816 zelf weinig kerkelijk protest tegen de invoering van de kerkorde. Veel kerkgangers kunnen zich wel vinden in een overheid die structuur en eenheid in de kerk brengt. Natuurlijk is er ook protest, bijvoorbeeld vanuit de liberale Universiteit Leiden en vanuit meer orthodoxe hoek, zoals Hendrick de Cock en gelijkgestemden, die zich in 1834 uiteindelijk zullen afscheiden. Zij vinden dat een koning zich niet zo met kerkzaken moet bemoeien. Het merendeel van de kerken geeft Willem I en deze nieuwe structuur echter het voordeel van de twijfel.
Vrede bewaren
Het ingrijpen van Willem I is uiteindelijk vormend voor de Nederlandse staatskerk, de kerk waar de Nederlandse regering al sinds dag één achter staat. Voor hem als bestuurder is het bovendien handig om een vinger aan de pols te houden, voor het geval het land ooit weer te maken krijgt met onrust, onderlinge ruzies en afscheidingen. Hij vindt het belangrijk om de rust te bewaren in het land én in de kerk.
Lees meer over dit soort protestantse onderwerpen in de Canon van het Nederlandse protestantisme. Je kunt het boek hier bestellen.
Afbeelding: uitsnede uit het portret van Willem I, koning der Nederlanden, Joseph Paelinck, 1819, Rijksmuseum