De kinderen zitten om de zak met zand heen. Ik zit op mijn knieën tussen hen in. Om ons heen zitten de volwassenen uit de gemeente in de kerkbanken.
‘Zijn jullie klaar voor een verhaal?’ vraag ik. Ze knikken aarzelend. Dan begin ik. Ik beweeg het zand tussen mijn handen en vertel over de woestijn, hoe heet en gevaarlijk die plaats is. Dat het er ’s nachts juist heel koud is, en dat je er weinig vindt om te eten of te drinken. Daarna transformeert de woestijn tot de reis van Abram en Saraï, die vanuit Ur via Haran naar een onbekend land reizen. Ze weten niet of ze daar God gaan ontmoeten, maar steeds weer ontdekken ze: God is ook hier, God is niet op één plaats. Ze vinden het moeilijk te geloven dat ze vader en moeder van een grote familie zullen worden, maar God zegt steeds weer dat het echt waar is.
Uiteindelijk eindig ik door te vertellen hoe Abram en Saraï, inmiddels Abraham en Sara, een kind krijgen, en daarna een groot nageslacht. Dat het zo altijd door is gegaan, totdat onze grootouders geboren werden, en daarna onze ouders, en toen wijzelf. En nu horen ook wij bij die familie van God.
Het is stil als ik vertel. De kinderen kijken naar het zand en de figuurtjes, maar de volwassenen kijken net zo goed. ‘Ik vraag me af wat je het mooiste vond aan het verhaal?’ vraag ik. En ook: ‘Ik vraag me af waar jij bent in het verhaal?’
Niet iedereen durft zo door de kerk heen iets te antwoorden. Dat betekent niet dat het verhaal niet is geland. In de weken erna krijg ik regelmatig reacties. Van mensen die zichzelf in dat verhaal hadden gezien. Op reis zonder dat je precies weet hoe het zit, op weg met een belofte van God zonder dat je zeker weet dat die gaat uitkomen. Iemand vertelt: ‘Ik vond het zo mooi hoe je dat deed met je handen, dat God zo dicht bij Abraham kwam en Abraham zo dicht bij God, dat hij wist wat God tegen hem wilde zeggen. Ik wilde dat ik dat ook wist, wat God tegen mij wil zeggen.’
In Engeland heb ik deze manier van verhalen vertellen geleerd. Godly Play heet het. Ook in Nederland wordt het op verschillende plekken gebruikt. Het is een open en uitnodigende manier om de verhalen uit de Bijbel en de kerkgeschiedenis door te geven. Je hoeft als verteller niet de verantwoordelijkheid te voelen om kennis in de hoofden van kinderen of andere luisteraars te stoppen. Het enige wat je doet is meenemen en uitnodigen. Zonder oordeel of juiste antwoorden.
Dit verhaal van Abraham en Sara past prachtig bij het jaarthema van de Protestantse Kerk, ‘Van U is de toekomst’. Op reis gaan zonder precies te weten waar je uitkomt, maar met het besef van de God die meegaat – dat deden de figuurtjes in het zand van de woestijn en dat doen wij als gemeente.
Ook mij als verteller raakt het verhaal. Als ik aan het einde de zandkorrels door mijn handen laat vallen om duidelijk te maken hoe groot de familie van God uiteindelijk is geworden, dan wil ik dat iedereen dat ziet. Dat het niet een verhaal is van toen, maar juist ook van nu. Dat het doorgaat, altijd: van generatie op generatie. En hoe de toekomst er ook uitziet, God is erbij.