‘Ik ben met jullie, alle dagen’, beloofde Jezus zijn discipelen (Matteüs 28). In de rubriek Alle dagen blikt iemand terug op zijn of haar dagen.
“Ik wist als jong meisje al dat ik naar het klooster wilde. Ik wilde net zo worden als de rectrix van het Mater Dei, de katholieke meisjesschool waar ik heen ging. Een heel intelligente vrouw, geëngageerd, met aandacht voor haar leerlingen. Daarom vroeg ik mijn ouders of ik mijn gymnasium mocht afmaken in Venray, op de kostschool van het Ursulinenklooster. Ik heb na mijn eindexamen nog twee jaar pedagogiek gestudeerd, en daarna ben ik op mijn 22e ingetreden. Op dat moment kreeg ik de naam Marie-Claire. Als ik nu terugblik, voel ik een soort nostalgie – naar het geborgene, het gezamenlijke.”
Verdrietig
“In de loop van de tijd nam het aantal zusters steeds verder af. Overal werden kloosters gesloten. Er waren alleen nog oude mensen, er zat geen spirit meer in. Zelf had ik de kracht niet om daar verandering in te brengen. Ik ervoer: dit is niet levensvatbaar meer. Om nieuwe energie op te doen, mocht ik een paar jaar buiten de muren van het klooster een leefgroep van jongeren begeleiden. Dat was erg leuk: ik noemde mezelf een bewust ongehuwde moeder van tien kinderen. Maar na drie jaar moest ik kiezen tussen terugkeren naar het klooster óf uittreden. Er was geen andere optie. Toen ik de andere zusters vertelde dat ik ervoor koos om uit te treden, moesten we allemaal huilen. Het was heel verdrietig, en dat is het nog steeds.”
Twee van alles
“Toen ik uittrad, was ik 48. Ik had tot dat moment altijd in een beschermde omgeving gewoond. Ik kon niet met geld omgaan, dat had ik nooit geleerd. En ik had in mijn kloostertijd nooit iets voor mezelf gehad. Dus toen ik op mezelf ging wonen, kocht ik overal twee exemplaren van – bang dat ik iets tekort zou komen. Ondertussen werkte ik een tijdje in een crisisopvang in Maastricht, waar verslaafden werden opgevangen. Dat werkte niet: ik was het nette kloosterleven gewend en had geen idee hoe ik met iets als drugsgebruik moest omgaan.
Uiteindelijk besloot ik om theologie te gaan studeren aan een hogeschool in Amsterdam. Ik ben daarna coördinator geworden bij een woonzorgcentrum in Heemstede, en dat werk heb ik nog zeven jaar met veel plezier gedaan.”
‘Hier ervaar ik weer iets van gemeenschap, van omzien naar elkaar’
In de ogen van de ander
“Na mijn werkzame leven heb ik een tijdje in het Begijnhof in Amsterdam gewoond, maar daar was in mijn beleving geen enkele gemeenschap. Ik zie het als een wonder dat ik vijf jaar geleden in de Augustanahof mocht komen wonen. Op deze plek ervaar ik wél weer iets van gemeenschap: ‘omzien naar elkaar’ is hier een belangrijke leefregel. En elke zondagavond bidden we met elkaar een avondgebed in de kapel. Heel fijn. Al voel ik me nog hartstikke katholiek hoor: die gedragen, ernstige protestantse liederen kan ik nog steeds lastig meezingen.
In de loop van mijn leven werd voor mij steeds duidelijker: Wo Menschen sind, da menschelt es. Waar mensen zijn, daar vind je menselijk gedoe. En toch: ik zou niet zonder andere mensen kunnen. Zoals Levinas zegt: je kunt in de ogen van de ander God ontmoeten.”
Mysterie
“Mijn godsbeeld is in de loop van de tijd behoorlijk veranderd. Vroeger wist ik alles zeker: hoe het zat met het hiernamaals, met de verrijzenis. Maar ik ga steeds minder geloven in feiten en steeds méér in het mysterie. Je moet stil worden om daar iets van te kunnen ontdekken. Daarover gaat voor mij deze regel uit een lied van Huub Oosterhuis: Binnen in mij was je, ik was buiten / en ik zocht jou als een ziende blinde.
Wat wel hetzelfde is gebleven: ik bid nog steeds de gebeden die ik vroeger heb geleerd. Knielen lukt me niet meer, maar ik ga nog elke avond op de rand van mijn bed zitten. En elke ochtend bid ik aan tafel:
Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden,
eeuwige God, wij willen U zien.
Geef ons vandaag een teken van liefde.
Sommige mensen hier zeggen: je bent nog steeds een non. En zo voel ik mezelf ook.”
Tekst: Jedidja Harthoorn | Beeld: Nienke van Denderen