Altijd weer spannend, de start van een nieuwe groep voor het voorbereiden van de doop. Ik kijk de kring rond en zie dit keer vooral tieners en twintigers. Uit Sierra Leone, Maleisië, Eritrea, Myanmar, Ghana, Iran, China en Nederland.
We doen een rondje: waarom zit je hier en waarom wil je gedoopt worden? Ze hebben totaal verschillende verhalen over waar ze vandaan komen en hoe ze tot geloof zijn gekomen. Maar ze zijn allemaal gemotiveerd. En ze komen allemaal ook met een bak vol vragen. Ik laat ze opschrijven wat hun grootste vragen zijn aan God en óver God.
De vragen buitelen over elkaar heen. Hoe kan je God voelen? Hoe zit het met het lijden? Is de God van het Oude Testament dezelfde als die van het Nieuwe Testament? Hoe kom ik van mijn trauma af? En hoe zit het precies met de drie-eenheid?
Met dit mooie clubje zijn we voorlopig nog niet klaar
Ik kijk even naar mijn collega. “Mooi clubje”, sein ik. Daar zijn we voorlopig nog niet mee klaar – en daar zijn we ook niet snel vanaf. Dat wil ik ook helemaal niet. Het is me werkelijk een eer om met deze jonge mensen op te trekken. Mensen die op zulke verschillende stukjes land op deze aardbol het levenslicht hebben gezien. Allemaal geschapen door dezelfde Schepper. Allemaal op zulke verschillende manieren gestrand in de lage landen bij de zee. En allemaal ergens in hun bestaan geraakt door de liefde van God. Dat willen ze belijden. In al hun worstelingen is er de nieuwsgierigheid en openheid naar God, die relevant is voor hun leven. Daarom willen ze zich laten dopen.
Het raakt me diep. Krimpende kerk? Vast wel. Maar God zelf gaat door. Zijn Geest waait waar Hij wil en raakt door deze mensen ook mij weer aan. Hier groeit zijn kerk. Gewoon omdat Hij dat wil en bedacht heeft. En ik mag er zomaar bij zijn, getuige van zijn, en mijn vijf broden en twee visjes bijdragen.