Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
subline-curl
Abonneer gratis op Petrus Magazine

Het gebouw is meer dan een jasje

Vaak zie je met één blik of een kerkgebouw protestants of katholiek is. Maar waaraan zie je dat precies?

Het belangrijkste verschil tussen een protestants en een katholiek kerkgebouw is meteen zichtbaar als je de inrichting bekijkt. “Bij een protestantse kerk is alles gericht op ‘het Woord’”, vat restauratiearchitect en bouwhistoricus Hans Vlaardingerbroek samen. Dat heeft er sinds de Reformatie voor gezorgd dat protestantse kerkgebouwen duidelijk herkenbaar zijn: “De preekstoel of de katheder zijn het centrale punt in de kerkzaal. Hier wordt de blik van de toehoorder naartoe getrokken.”

Een traditioneel protestants kerkgebouw is een zaalkerk: binnen is een grote open ruimte waar zoveel mogelijk mensen in moeten kunnen passen. Hoe groter de zaal, hoe hoger de preekstoel, want voorganger en kerkganger moeten elkaar kunnen zien.

Geen banken en stoelen

Zoals te zien is op schilderijen van oude kerken, stonden er vroeger geen banken of stoelen in. Die kwamen er pas later in, rond de achttiende eeuw. Het ontbreken van zitplaatsen betekende een flinke uitdaging na de Reformatie, toen de protestanten hun eerste kerken begonnen in te richten. In de – vaak van oorsprong katholieke – kerkgebouwen bepaalden een altaar en een koor de indeling. 

De protestanten verschoven het koor of haalden het zelfs helemaal weg en verplaatsten de preekstoel naar een centraal punt. Vlaardingerbroek: “Banken werden, zo goed en zo kwaad als dat ging, in een amfitheater-opstelling om de preekstoel heen gezet. In sommige kerken moest je met een trapje naar de achterste banken, zo hoog liep die opstelling op.”

Beeldenstorm

Een onpraktisch bankenplan was niet de enige verandering die de protestanten aanbrachten. Aangezien de kerkdienst gericht was op het Woord, mocht niets daarvan afleiden. “Alles wat te maken had met devotie – het vereren van iets of iemand – verdween uit de kerk”, aldus Vlaardingerbroek. 

De zogenoemde Beeldenstorm, die begon in 1566, had desastreuze gevolgen voor veel oorspronkelijk katholieke godshuizen. “Glas-in-loodramen met uitgebreide voorstellingen van heiligen werden eruit gesloopt. Hoofden van beelden werden afgehakt en complete muurschilderingen werden overgekalkt. Vandaar de witte muren in veel klassieke protestantse kerkgebouwen.” Het koor met het altaar maakte plaats voor een preekstoel, een doopvont en eventueel een katheder. 

Rijkdom showen

Toch is er in de meeste monumentale protestantse kerkgebouwen inmiddels weer het een en ander aan opsmuk te vinden. Gemeenten bouwden en versierden hun kerken namelijk aan de hand van de populaire stijl van dat moment. 

In de negentiende eeuw was de neorenaissance-stijl de rage. Marmeren pilaren, sierlijk krullend houtwerk en zelfs voorstellingen van mythische wezens vonden zo hun plek in kerkgebouwen die enkele eeuwen daarvoor nog zo ijverig gestript waren. 

De nieuwe versieringsdrift was meteen een mooie kans voor kerken om hun rijkdom te showen. De negentiende eeuw was namelijk een vruchtbaar tijdperk voor protestantse kerken in Nederland. De protestanten hadden genoeg geld en mankracht om regelmatig nieuwe kerken te bouwen of om hun oude, bestaande kerkgebouwen te versieren volgens de mode van dat moment. 

Mengelmoes

De van oorsprong twaalfde-eeuwse Jacobikerk in Utrecht, waar Hans Vlaardingerbroek zelf kerkt, is een klassieker als het gaat om protestantse kerkarchitectuur. Het gebouw is van katholieke oorsprong, pas in 1580 kwam het in bezit van de Utrechtse protestanten. Zij deden vervolgens verwoede pogingen om te verhullen dat het een katholieke kerk was geweest. 

Maar in de loop van de eeuwen veranderde deze weerstand. Bij restauraties kwam er aandacht voor de oorspronkelijke inrichting. De Jacobikerk zal er nooit meer helemaal uitzien zoals in katholieke tijden, maar bepaalde onderdelen zijn wel gerestaureerd. 

Vlaardingerbroek laat zien hoe het interieur vandaag de dag een mengelmoes is van oud en nieuw, van protestants en katholiek. Het begint al bij binnenkomst. Op de muur tegenover de ingang zijn de restanten zichtbaar van een oude muurschildering van enkele heiligen. “Dit is een van de restauraties waar je de oorspronkelijke decoraties en kleuren terugziet”, legt hij uit. Verder zijn alle muren protestants witgepleisterd. Ook op het plafond is een poging gedaan om elementen van het oorspronkelijke plafond terug te brengen: blauwe, rode en gele strepen sieren de punten waar bogen in het plafond samenkomen. 

In de kerk hangen twee borden met bijbelteksten op een perkamentkleurige achtergrond. “Als je goed kijkt, zie je dat deze teksten over een schilderij heen zijn geschilderd”, wijst Vlaardingerbroek. Een bordje ernaast laat het oorspronkelijke schilderij zien: een afbeelding van enkele heiligen.

Versierd

Voorin de kerk staat een hek met overdadige goudkleurige versieringen: vaten wijwater en daaromheen zwevende engelen. Vroeger was dit het hek voor het koor en het altaar, maar de eerste protestanten hebben het niet verwijderd. “Blijkbaar wilden zij zo’n kostbaar en mooi versierd hek er niet helemaal uit slopen. Soms besloten protestanten om voorwerpen van hoge materiële waarde toch te behouden.”

Door het hek naar achteren te verplaatsen, maakten ze plaats voor het typisch protestantse ‘liturgische centrum’: een preekstoel en een doopvont. (niet het originele houten, maar een stenen doopvont). 

Overal in de kerkzaal is de stijl van de negentiende-eeuwse neorenaissance terug te zien: passend bij de (zestiende-eeuwse) preekstoel van donker hout, versierd met krullend snijwerk, kwamen er rijk versierde entreeportalen, herenbanken en de banken voor ‘gewone’ gelovigen, en psalmborden. 

Ook het doopvont moet vroeger in deze stijl geweest zijn. In de jaren zeventig heeft de Jacobikerk een groot stenen doopvont gekregen, een teken dat ook deze kerk met verschillende stijlen door de jaren heen mee gegaan is. 

Hoe een doopvont eruitziet, verschilt per kerk – soms zijn het losse schalen op een standaard – maar dat in het liturgisch centrum staat, is typisch protestants. In de protestantse visie hoort het doopvont ín de kerk en niet in een losse kapel. Ook gebeurt het dopen zelf tijdens een reguliere kerkdienst en niet tijdens een aparte mis, zoals in de katholieke kerk. 

Secularisatie

Vanaf de jaren zestig in de twintigste eeuw zorgde de secularisatie ervoor dat er weinig nieuwe kerkgangers – en daarmee nieuwe kerkgebouwen – bij kwamen in Nederland. Veel klassieke, monumentale panden bleven weliswaar in gebruik – vaak bij de wat meer behoudende gemeenten – maar veel bestaande kerken werden ook gesloopt of kregen een nieuwe bestemming. 

Wanneer er toch weer ergens een nieuwe kerk werd gebouwd, werd de tijdsgeest duidelijk zichtbaar in het ontwerp. Behoudende gemeenten lieten zich vaak inspireren door de stijl van de klassieke kerken, maar progressieve gemeenten hadden na de Tweede Wereldoorlog meer oog gekregen voor liturgie en symboliek. Dat wilden ze ook terug laten komen in de bouwstijl.

Je ziet het bij veel naoorlogse kerkgebouwen terug, weet Vlaardingerbroek. “In veel kerken uit de late twintigste eeuw zie je dat de architect gespeeld heeft met licht en vormen.” Hij noemt een paar voorbeelden: “Gekleurde ramen in tactische opstellingen zodat het licht precies op een bepaald punt valt, kerkmuren die zich als een omhelzing om de kerkzaal heen krullen, en kerktorens in bijzondere vormen.”

Meer over dit soort protestantse onderwerpen lees je in de Canon van het Nederlandse protestantisme. Je kunt het boek hier bestellen.

Elke week het beste van Petrus online

Ontvang de wekelijkse nieuwsbrief

Tekst: Judith van der Spoel | Foto: Nienke van Denderen

Was deze informatie zinvol?
We hebben uw feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)