Gij zijt de zin van wat wij zijn,
de hartsfontein
die water geeft
dat leven is voor al wat leeft.
Gij gaat in 't donker voor ons uit
en niemand stuit
uw grote gang
de eeuwen door, een wereld lang.
Al dwalen we ook ten dode af
tot over 't graf,
voorgoed zijt Gij
ons met uw tederheid nabij.
Wij keren allen tot U weer,
beminde Heer
en grote God.
Hoe liefelijk is dan ons lot.
Als alles nieuw wordt voor ons oog,
de hemel hoog,
de aarde wijd
glanzen van onvergank'lijkheid.
Als in het vorstelijke licht
voor uw gezicht
wij blinkend staan
met witte waarheid aangedaan.
Tekst: Jan Willem Schulte Nordholt
Melodie: Jan van Biezen
© Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied (ISK)
Toegelicht: Gij zijt de zin van wat wij zijn
(door dr. Oane Reitsma, predikant van de Protestantse Gemeente Enschede)
Begin en einde
Dat de overgang van het liturgische jaar – van de voleindingszondagen naar die van Advent – geen breukvlak is maar een doorgaande lijn, laat dit lied zien. Beide thema's komen erin aan de orde: het gedenken van de dood en het vooruitkijken naar het aanbreken van Gods licht. Het lied gaat eerst over God als begin en einde van al het bestaan, of zoals Openbaring 1 zegt: God is de alfa en de omega. Ons hele bestaan is in Hem vervat. Hij is de bron (fontein) van alle leven, waar het water dat eruit ontspringt symbool van is.
We kunnen deze boodschap persoonlijk opvatten, namelijk dat wij als individu bij God horen en naar Zijn licht gaan. Maar meer nog omvat God het hele wereldgebeuren, waar onze individualiteit een deel van is. Dat kleine individu gaat in die grote goddelijke beweging mee: door het duister heen naar het licht. De beweging van de heilsgeschiedenis.
Advent …
Hij is niet te stuiten, de Messias komt onvermijdelijk – zo wijst het tweede couplet op de tijd van duisternis, waarin God echter al anticipeert op het licht. Het zal doorbreken, als een natuurlijke wetmatigheid. Ook al duurt die duisternis 'de eeuwen door, een wereld lang', wij komen hoe dan ook uit bij het licht.
… en voleinding
Maar ook de dood wordt genoemd: 'al dwalen we ook ten dode af' (Psalm 139 weerklinkt hier), ook daar zal God zijn en niet loslaten. Zijn nabijheid wordt hier gevoelig als 'teder' beschreven. Couplet 4 borduurt hierop voort, wanneer het zegt dat het leven draaglijk wordt doordat we weten dat we tot de Schepper weerkeren.
Openbaring
In de slotverzen weerklinken vervolgens opnieuw teksten uit het bijbelboek Openbaring: de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die glanzen van onvergankelijkheid (Openbaring 21) en de volken die in witte gewaden voor de troon van het Lam staan (Openbaring 7), hier mooi geallitereerd beschreven als 'witte waarheid'. De boodschap van dit lied is duidelijk: alle tranen zullen uit hun ogen gewist zijn (Openbaring 21,4).
Geschiedenis
Reeds in 1954 schreef Jan Willem Schulte Nordholt dit lied, in een hotel op een conferentie over de Amerikaanse Burgeroorlog (zie het liedboekcompendium). Vandaar dat de duisternis heel concreet gedacht is: het kwaad dat mensen elkaar aandoen. Vandaar ook dat de afhankelijkheid van God zo benadrukt is: uiteindelijk is alleen Hij in staat het ten goede te keren.