De eeuwigheid kraakt
in het keurslijf van een dag.
Het wringt te moeten sterven,
om troostloos na te blijven.
De eeuwigheid raakt
aan je ongedwongen lach.
Mijn kind, je lijf aan scherven,
het liefste moet verstijven.
De eeuwigheid slaakt
geen laatste zucht en ach.
Eens stopt het zielenkerven;
jouw lach zal rouw verdrijven.