Jij vestigde bergen, dalen, rivieren en meren.
Jij zette sterren aan de hemel, plaatste bomen in een woud.
Alles groot en eeuwenoud
en schijnbaar onveranderlijk.
En ik? Ik ben hier.
Klein. Wankel.
En elke dag verander ik een beetje.
… soms heel veel.
De bergen, de sterren: zij zijn.
Ik weet niet wie ik zijn moet,
waar ik zijn moet,
wat ik doen moet.
Wat is mijn doel?
Wat is mijn toekomst?
Maar Jij schiep ook mij.
Jij hebt mij op de aarde geplaatst.
In de ruimte gezet.
Ik ben, want Jij bent.
Ik ga, want Jij gaat.
Van Jou is de toekomst,
dus van mij ook.
Van ons … is de toekomst.
Dat het zo mag zijn.