Je moet luisteren naar je lichaam, zeggen mensen weleens. Dat is eigenlijk een wonderlijke uitspraak, als je er langer over nadenkt. Je moet luisteren naar je lichaam. Blijkbaar is het niet vanzelfsprekend dat wij weten wat ons lichaam nodig heeft, zit er een scheiding tussen jou en je lichaam.
Herkenbaar is het wel.
Je bent zo ingespannen bezig dat je vergeet te eten. Je wilt iets afhebben, maar later op de dag voel je in je rug dat je te hard hebt gewerkt. Je werkte weken of maanden zo hard om je baas niet teleur te stellen, dat je lichaam helemaal op kan raken zonder dat je het merkte. Andersom is het zo dat als je wel goed oplet, je lichaam je soms eerder vertelt dat er iets mis dan je jezelf bewust was. Ons lichaam is bovendien in staat heftige emoties op te slaan die ons hoofd op dat moment niet aan kan. Trauma’s kunnen diepe sporen achterlaten in ons lichaam.
Hoofd boven lijf
Ik weet niet hoe het jou vergaat, maar ik voel me vaak een rondwandelend hoofd. Zeker nu een groot deel van ons leven zich op schermen afspeelt, is het makkelijker dan ooit je lichaam te negeren. Bovendien is dat hoofd toch ook datgene wat in onze maatschappij het meeste gewaardeerd wordt. Beroepen die draaien om denken en vergaderen en zitten, worden over het algemeen financieel beter beloond dan beroepen waar mensen met hun handen werken. Het hoofd staat boven het lijf.
En dat is iets van alle tijden. Het filosoferen, redeneren, nadenken, je terugtrekken in de studeerkamer en wijze woorden schrijven – dat stond altijd al in hoger aanzien dan zaken als koken, voor kinderen zorgen, het land bewerken en meubels maken. En dat heeft z’n weerslag op de manier waarop we omgaan met ons geloof. Ook daarin, menen velen, draait het om de juiste woorden, overtuigingen, om de uitleg van teksten. Terwijl ons lichaam stilzit in de kerkbank – en in dat stilzitten zijn wij protestanten meesters.
Gewild door God
Het is niet per se een christelijke gedachte dat ons lichaam slechts een neutraal aanhangsel is of een noodzakelijk kwaad. Deze hele materiële wereld en ook ons menselijk lichaam, zegt het scheppingsverhaal in Genesis, is door God zelf gemaakt en gevormd en daarna de levensadem ingeblazen. En God zag dat het goed was. Dat aardse, lichamelijke, stoffelijke: gewild door God.
Zowel ons denken als ons doen zijn voluit deel van het goede leven. Ook ons tandenpoetsen, wassen, koffiezetten, strelen, knuffelen, ruiken en proeven hoort daarbij. Dat wat we doen met dat lijf dat God ons gaf. En wat we doen, vormt ons. Het zijn de rituelen van ons dagelijkse bestaan. Sommigen zeggen zelfs: de weg naar ons hart gaat via het lichaam. Wat je doet, heeft invloed op waar je naar verlangt.
Rituelen werken pas als er ritme en regelmaat is, je hoeft het alleen maar te doen.
God werd mens en kreeg een lichaam
En als we geloven dat God zichzelf liet zien in Jezus Christus, dan kunnen we er niet omheen dat God ervoor koos om zich te laten zien in een lichaam: zichtbaar en tastbaar. Incarnatie, menswording. Wonderlijk blijft dat toch, al kan het soms klinken als een heel vanzelfsprekend idee. God werd mens en kreeg een lichaam. “Dit is mijn lichaam, en dit is mijn bloed”, zal Jezus later zeggen als Hij brood en wijn deelt vlak voor zijn dood. “Doe dit tot mijn gedachtenis.”
Hij zegt niet: “Bestudeer dit tot mijn gedachtenis” of: “Discussieer hierover tot mijn gedachtenis” of: “Analyseer” of: “Verdedig” of: “Accepteer”. Nee, Hij zegt: “Doe dit!” Het gaat om de handelingen, om dat brood en die wijn in je hand te houden en te zien en echt, daadwerkelijk te eten en te drinken.
Wat moeten we ermee?
Maar wat is dat ongelofelijk moeilijk. Om het gewoon te doen. Want alles goed en wel, dat brood en die wijn eten en drinken, maar wat betékent het dan precies, dat het brood zijn lichaam is en de wijn zijn bloed? En wat moeten we ermee? Wat moeten we geloven, voelen, denken? Boeken zijn erover volgeschreven, kerkruzies erover uitgevochten, verwijten gemaakt, beschuldigende vingers gewezen. Wat kunnen we over dat heilige moment zeggen, ontologisch en christologisch en ecclesiologisch, en wie mag het eten, aan welke voorwaarden moet je voldoen, zullen we daar regels voor opstellen?
Ja, er zijn een heleboel bezwaren die wij mensen opwerpen om de Maaltijd van onze Heer te vieren. We durven niet zo goed. Het voelt ongemakkelijk. We zitten liever stil. We zijn moeilijk in beweging te krijgen.
Hoe vaker, hoe beter
Maar hoe minder we de Maaltijd vieren, hoe slechter we erin worden en hoe hoger de drempel, hoe groter de druk om het wel intens te beleven. Hoe langer we stilzitten, hoe lastiger het is om via ons lichaam te ervaren wat het is om gevoed te worden door God zelf. We komen elke zondag samen rond een tafel, maar we durven maar sporadisch brood en wijn op die tafel te zetten. Terwijl de weg van het lichaam ook een weg naar het hart is. Net zo goed als die van ons hoofd. Het ritueel geeft betekenis in het doen. Hoe vaker, hoe beter. Want rituelen werken pas als er ritme en regelmaat is. Je hoeft het niet volledig te doorgronden, je hoeft het alleen maar te doen. Te eten en te drinken. Te kauwen en te slikken – fysiek. Ontvangen. Steeds weer. En iedereen voluit welkom te heten, ook die mensen die wij niet zo mogen – en zo zien dat iedereen voluit welkom is bij God.
Weldadige ervaring
Het vieren van de Tafel is een onmisbare aanvulling op de woorden. Denken en doen. Lichaam en ziel. De Tafel met Christus als Gastheer. Een Tafel waar iedereen mag komen. Vooral degenen die het minst verdienen, wier lichamen uitgebuit worden, die de sporen van verdriet en zorgen met zich meedragen, en zij die niet zo hoog in aanzien staan en die overgeslagen worden in onze maatschappij. In ons delen laten we zien wat we geloven. En zo met ons hele lijf ervaren dat we welkom zijn en genade zomaar voor niets ontvangen. Dat is een weldadige ervaring voor mensen in een wereld van woorden en schermen.
Unsplash