Toen ik een paar weken oud was, werd ik de kerk binnengebracht. Er werd water op mijn hoofd gesprenkeld en er werden woorden uitgesproken. Een paar jaar later liep ik op eigen benen die kerk in, ik had een tasje mee en een hoedje op mijn hoofd, ik telde ramen en lampen en orgelpijpen, vouwde bootjes van Fruit-tellapapiertjes en bestudeerde de mensen om me heen.
Vertrouwd en goed
Naast mij zaten mijn ouders, mijn zus en broers. Achter ons oma, ooms en tantes, en alle neefjes – later kwam er een nichtje bij. Nog verder naar achter zaten twee oude dames die altijd dezelfde keurige mantelpakjes droegen. Voor ons zat een leraar van school met een zoontje dat zich af en toe omdraaide en ons met felle ogen aankeek. Op de voorste rij zat een gezin waarvan de vader slechtziend was. Ik kende de gezichten, de families, de namen, het voelde vertrouwd en goed.
Overal te gast
Na die eerste kerk kwamen er vele andere. Ik bezocht ze toen ik student was, rusteloos en zoekend. Kleine kerken, grote kerken. Met andere muziek, andere bijbelvertalingen, andere gewoontes. Overal was ik te gast. Soms warm verwelkomd, soms niet eens opgemerkt.
Ik kwam in een kerk in Kopenhagen en werd zo voluit welkom geheten aan de Tafel van de Heer dat ik schoorvoetend naar voren ging en ontving, en dat moment nooit meer zou vergeten. Ik kwam in een kelderkerkje in Frankrijk waar mijn reisgenoten en ik werden uitgenodigd voor de picknick na afloop. Ik ging regelmatig naar die andere grote kerk in mijn geboorteplaats, en hoewel ik er in mijn eentje zat als amper-volwassene zei niemand ooit: fijn dat je er bent. Het was daar te groot, denk ik. En ook de kerk waar ik begon te wortelen, zo aan het einde van mijn studententijd, waar ik meedeed en belijdenis deed, bleef voelen als een te grote jas.
Zeldzame momenten
Daarna werd ik dominee in een kerk die ik als student voorbijgefietst zou zijn. Kleiner bleek fijn. Het gebeurde niet in één keer, dat niet, er was tijd voor nodig. De kerk was en bleef vooral een langzame plek. Na die eerste keer vol nieuwe indrukken was er een tweede keer nodig, en daarna een derde en tiende keer. Pas toen zag ik de gewoontes, de tradities, de vertrouwdheid, en dan nog steeds maar een klein beetje. Elke week begon de kerk me meer te passen, kwam het vanzelfsprekende van vroeger terug.
En nu, als dertiger zonder vaste ritmes, met een klein kind, en dan ook nog zelf dominee, koester ik de zeldzame momenten dat ik in de kerkbanken zit. Ik heb ze ook hier weer leren kennen, de gezichten om me heen. Ik weet een beetje van hen af.
Ik ken de verhalen
Ik ken de verhalen over dat ene lied dat zo raakt. Over het missen van een geliefde. De namen op de dooprol van de baby’s die ik dit jaar doopte. De lege plek waar de mevrouw zat die nu in het verzorgingshuis woont. Het jongetje dat niet houdt van stilzitten en soms even een rondje door de kerk rent of van de trap springt met een bonk. De organist en zijn favoriete Bach-stukken. Ik heb gehoord over de piloot in de oorlog die verstopt werd onder de preekstoel.
Landen en aarden
Pas schreef ik een blog over de kerk die frustreert omdat het zo tergend traag gaat. Maar dit is de andere kant van die langzame kerk. Een plaats waar niet elke week alles nieuw is. Waar niet steeds het wiel opnieuw wordt uitgevonden, maar het gewoon gestaag doorrolt. Waar je kunt invoegen zonder te haasten. Een plaats waar je kunt landen en aarden. Met mensen voor en achter je, vertrouwde gezichten, de andere delen van het lichaam van Christus. Gegeven als geschenk.
Lees ook Gertine's vorige blog: