Na iemands overlijden komt er niet alleen een hoop verdriet om de hoek kijken, maar ook heel veel geregel. Bij ons kwam daar nog bij dat we in het buitenland wonen: ik moest mijn man vanuit Israël afmelden bij allerlei Nederlandse instanties, vanuit een situatie van emigratie de verzekeringen veranderen, pensioen aanvragen en belastingen afwikkelen. Deze dingen kostten natuurlijk tijd, maar waren na enkele maanden gelukkig goed geregeld. Helaas gold dat niet voor één ding: ons Israëlische autootje.
Trouwe vriend
We noemden onze Hyundai Getz altijd gekscherend ons vriendje, omdat die ons zo trouw overal naar toe bracht. De kinderen vroegen zelfs of we hem mee konden nemen naar Nederland, maar Ilja’s wens was hem liever door te geven aan een behoeftig iemand hier die hem goed kon gebruiken. Om dat te kunnen waarmaken, moest de auto wel eerst op mijn naam gezet worden. Onervaren en naïef in dit soort dingen, ging ik daarom een jaar geleden, vergezeld van een Joodse vriendin, met Ilja’s overlijdensakte en de Nederlandse verklaring van erfrecht naar het Ministerie van Transport om dit ‘even’ op mijn naam te zetten.
Een hele papierverzameling
Vergeefse moeite. De erfrechtverklaring moest natuurlijk in het Engels, en er werd een officiële brief van een Israëlische notaris bij verwacht dat dit allemaal volgens Israëlisch recht klopte. Dus liet ik de verklaring in het Engels vertalen en vroeg de notaris die ook veel voor de Redeemer Church doet, mij verder te helpen. Hij kwam na een paar weken met het bericht dat men de papieren niet accepteerde, omdat in Israël het erfrecht via de rechtbank loopt. Ik moest een document van de Nederlandse rechtbank tonen. Maar zo werkt dat weer niet in Nederland. Ik wendde me tot mijn Nederlandse notaris, die op elke bladzijde van de vertaalde verklaring door de rechtbank een apostillestempel liet zetten, met dito kosten. Het was ondertussen zomervakantie. Na de zomer stond ik opnieuw bij de Israëlische notaris op de stoep, maar ik kreeg te horen dat die zo druk was, dat hij deze zaak er niet meer bij kon hebben.
Dus kon ik op zoek naar een nieuwe notaris. De eerste deed niet open, de tweede werkte alleen voor Israëlische burgers en de derde was in de rechtszaal en zou pas over drie uur terugkomen. Uiteindelijk vond ik iemand die het wilde doen. Hij nam al mijn stukken in en zei wel iemand te kennen binnen het Ministerie die kon helpen. Maar helaas werd de beste man ziek. Na de Kerst kreeg ik te horen dat hij elk moment terug zou komen. Weken passeerden, totdat zijn medewerker, toen ik van de week weer op de stoep stond, op het idee kwam eens door te vragen wat nu eigenlijk mijn verzoek was (hoewel ik dat haar al herhaaldelijk had verteld). Ze schreef uiteindelijk de betreffende brief en maakte zelfs via internet een afspraak voor me met het Ministerie.
Zou het eindelijk lukken?
En zo zit ik van de week eindelijk, met al de benodigde papieren, bij het Ministerie van Transport. Maar … de mevrouw achter de balie kent geen Engels en kan de stukken niet lezen. Een ander, die nogal chagrijnig kijkt, krijgt de papieren toegeschoven, leest er twintig minuten in en zegt me dan dat ik alle documenten in het Hebreeuws moet laten vertalen. Ik vraag: ‘Daarvoor is juist die brief van de notaris waar jullie om gevraagd hadden. En Engels is toch een internationale taal? Israël heeft zelfs een juridisch verdrag met Nederland.’ ‘Dat denken jullie in Nederland ja, maar in Israël ligt dat anders. Ik bel mijn manager’, antwoordt ze afstandelijk. We zijn ondertussen een uur verder. De manager meldt dat de brief door de Israëlische rechtbank gelezen en gestempeld moet worden. Ik schiet uit mijn slof en maak er bewust een scène van. ‘Wat is dit nou? Ik ben hier gekomen met alle documenten die jullie hadden gevraagd en nu is het weer niet goed? Is dat hoe jullie een weduwe behandelen die alleen maar de auto van haar man op haar naam wil zetten om die te kunnen verkopen voordat ze het land verlaat? Ik ben hier nu al een jaar mee bezig!’ De mevrouw reageert boos. Ze heeft nota bene al heel veel tijd aan mij besteed, zegt ze kribbig en verlaat meteen het loket.
Sterk werkt
Aan de ene kant baal dat ik me zo heb laten gaan: dit was geen christelijk voorbeeld van geduld. Aan de andere kant hoop ik dat het wel zijn lokale uitwerking heeft. Mensen die hier hun tanden laten zien worden namelijk eerder gehoord dan mensen die maar alles over zich heen laten komen, zeggen Joodse vrienden van me. Anders ben je een freier, een Jiddisch scheldwoord voor ‘sul’. En dat wil je beslist niet zijn. Dat begrip is te herleiden naar de Tweede Wereldoorlog, toen Joden zich gewillig in getto’s lieten opsluiten en zich niet verzetten tegen hun ondergang in de kampen. Israëli’s schamen zich heel erg voor die geschiedenis. Ze beschouwen alleen de verzetsstrijders in het getto van Warschau als helden en willen daarom nu zelf sterk zijn. Je zwakheid toon je niet. Vorig jaar zei Netanyahu: ‘Alleen de sterken worden gerespecteerd, met hen maken we vrede!’ De leus van zijn politieke tegenstander Grantz voor de verkiezingen binnenkort op 9 april is zelfs nog duidelijker: ‘Alleen de sterken winnen.’ Het is dus een erg actueel thema. Veel Joden die uit andere (vaak christelijke) werelddelen komen, vinden het moeilijk aan deze harde houding te wennen en dat geldt zeer zeker voor de minderheden hier. Want de keerzijde is natuurlijk welke plek mensen in de samenleving hebben die wel zwak zijn of niet zo goed voor zichzelf kunnen opkomen, en of zij met recht behandeld worden als ze lijden.
Na vijf jaar Israël is mijn uitbarsting dus Israëlisch te noemen: ja, je leert de lokale taal spreken … en het werkt. Na een kwartier komt de mevrouw terug met een papier in haar hand dat ik moet tekenen, waarna ze direct de autopapieren op mijn naam zet. Ik maak nog mijn excuses voor mijn felle reactie, maar ze wuift die weg en voegt me poeslief toe: ‘Als je je auto wilt verkopen, kom dan ook hiernaartoe. Normaal doen mensen dat in het postkantoor, maar dat kost 250 shekel. Hier doen we het gratis voor je. Tot dan!’
De aanhouder wint
Met gemengde gevoelens verlaat ik na anderhalf uur het pand. Ik ben ontzettend dankbaar dat het na een jaar eindelijk gelukt is, maar ik vind het ook verdrietig dat je blijkbaar alleen tot iemands hart doordringt door zo op je strepen te staan. En dat ik daarin als echte lokale ben meegegaan, daar schaam ik me eigenlijk voor …
Dan opeens schiet me de weekopening te binnen die ik afgelopen september in de Redeemer Church heb gehouden. Ik was begonnen bijbelgedeeltes over weduwen te lezen, teksten die ik na Ilja’s overlijden anders lees. Tijdens die weekopening besprak ik Jezus’ verhaal over die weduwe die maar blijft klagen bij een onrechtvaardige rechter totdat hij haar gezeur zo zat is en bang is voor haar uitbarsting (!) dat hij toestemt in haar verzoek om recht (Lucas 18:1-8). Ik begrijp haar nu van binnenuit – er is niks nieuws onder de zon – en mijn weduwengezeur heeft op dezelfde manier geholpen.
Jezus geeft ook echter ook een diepere laag aan: ‘Als die rechter onrechtvaardig is en luistert naar deze weduwe, hoeveel te meer zal onze God die goed is naar ons luisteren, hoewel we soms lang moeten wachten.’ Het raakt me opeens dat Jezus juist een weduwe, zo’n zwakke schakel in de samenleving, tot voorbeeld stelt en haar volharding prijst. Daarmee gaat Hij in tegen alle menselijke verwachtingen. Tegelijk doet het me beseffen dat Jezus ons oproept om ook in gebed om geestelijke zaken een lange adem te hebben en niet op te geven. God zal het horen. Dit knoop ik na vandaag nog eens extra in mijn oren.
Meer blogs van Marleen Anthonissen-Van der Louw lezen? Ga dan naar kerkinactie.nl.