(Jona 2:1)
Lang las ik het verhaal over Jona met humor. De onwillige profeet rent weg ‘van voor het aangezicht des Heren’. Als tragische held gaat hij zijn eigen ondergang tegemoet. Jona is een opgewonden kereltje, maar tijdens de storm ‘die het schip dreigt te breken’ ligt hij als Jezus te dutten in het ruim. De zeelieden besluiten erom te dobbelen. Na de gebeden tot de eigen goden en de God die Jona ontvluchtte, gaat de profeet overboord. En ‘God beschikte een vis’. En daar zit ‘ie dan, drie dagen en drie nachten, ‘met het zeewier om de slapen’.
Natuurlijk. In Jona’s verhaal ligt een diepe ernst verborgen. In de diepte van de zee hervindt Jona zijn psalm. Terug op het droge neemt de lichtheid het al snel weer over. Alles keert zich ten goede in Nineve, de hoofdstad van de ballingschap. Koning, volk en zelfs de dieren kleden zich in jutezakken en komen tot inkeer. Kan het mooier?
Een God die zich bedenkt, een stad die tot inkeer komt … Maar Jona zit mokkend onder zijn boom op zijn berg. Wat heeft het allemaal voor zin, als zijn profetie niet is uitgekomen? Gods antwoord is een vraag: ‘Zal ik geen verdriet hebben om die stad, al die mensen en het vee?’
Geen nieuws meer …
(Lucas 11:29-30)
Ik zag laatst een tentoonstelling van kunstenaars in ballingschap, met onder meer gemonteerde selfies van bootvluchtelingen. Levenden en doden. Wel een beetje voor de hand liggend misschien, en geen grote kunst. We hebben het allemaal al zo vaak gezien. We weten het ook al zo lang. De doden in zee, de uitzichtloosheid van de procedures, de wanhopige verwaarloosde kinderen. Het is geen nieuws meer.
Pas toen ik een kunstwerk met Jona zag, voelde ik me betrapt. Waarom had ik het slothoofdstuk van Jona, het verhaal dat ik al zo vaak binnenstebuiten keerde, nooit echt begrepen? Net als Jona wacht ik op wat komen gaat, op mijn heuvel hoog boven de stad. Vol eigen verontwaardiging, meningen, profetische teksten, preken. Beschouwend, overdenkend, nu en dan biddend misschien in de schaduw van een boom.
‘Geen ander teken dan dat van Jona’, het woord van Jezus, ging nu ineens niet meer over Pasen en Christus’ opstanding, maar over deze mensen in zee, en daarmee des te meer over Hem. Plots moest ik ook niet meer glimlachen om de slotzin van het verhaal. Hij verontrustte me. ‘Zal ík geen verdriet hebben om die stad, al die mensen en het vee?’