‘Goedemorgen God.’ Zo begon de ouderling van de gemeente waar ik zondagmorgen als gastdominee voorging zijn gebed voor de dienst. Daarna zal hij, vermoed ik, gebeden hebben om inspiratie voor mij, en een open hart voor de kerkgangers. Maar dat hoorde ik niet meer.
Ik bleef hangen bij zijn beginwoorden: ‘Goedemorgen God.’ Ze verrasten me, ik vond ze mooi, en ik dacht na over wat me daarin raakte. Nog nooit eerder in de bijna veertig jaar dat ik dominee ben, heb ik dit zo gehoord.
Doorgaans beginnen ouderlingen met ‘Heer onze God’, of ‘Trouwe Vader in de hemel’. De meer traditionele ambtsdragers beginnen hun gebed met ‘Almachtige God’, en de meer vrijmoedigen onder hen zeggen ‘Lieve God’. De laatsten zijn vaak vrouwen.
Allemaal ook mooi en goed, maar zo vriendelijk als ‘Goedemorgen God’, hoorde ik het nog niet. Gelovigen, dominees en ouderlingen, praten vaak met de lieve Heer in wat formele taal. Een beetje afstandelijk.
God is niet minder ‘God’ geworden, maar is ons naderbij gekomen.
Zo heb ik dat vroeger ook geleerd. “De Here God is je vriend niet”, zei mijn moeder dan, “dus spreek Hem eerbiedig aan.” Maar in ‘Goedemorgen God’ zit ook eerbied, vind ik. Zoals in ‘Goedemorgen burgemeester’ wel degelijk achting zit, al is de tijd van ‘Goedendag edelachtbare’ voorbij.
Onze gebruiken zijn veranderd. De eerbied voor gezagsdragers is bij de meesten van ons gebleven, maar we zijn elkaar wel nader gekomen. Misschien is dat met God net zo. God is niet minder ‘God’ geworden, maar is ons naderbij gekomen. En onze omgang met God is vertrouwder geworden.
Onder gelovigen is het beeld van God voor een deel veranderd. God is voor veel mensen niet vooral degene die in hoogheid is gezeten en van daaruit ons lot stuurt. God is eerder een vertrouwde vriend die naast mensen staat. Die ‘om God weet welke reden’ ons lot niet altijd keert, maar ons helpen wil om gaande en staande te blijven in wat ons tot ons verdriet overkomt in het leven. Die ons troost en bemoedigt in kwade dagen.
God is voor velen niet meer degene die ons van alles doet overkomen, maar die ons helpt omgaan met wat ons overkomt. Of dat theologisch verantwoord is, weet ik niet. Wat ik weet en hoor en zie, en ook in mijzelf voel, is dat het nu bij veel gelovigen zo is.
Ik zou er nog weleens met mijn moeder over door willen praten: “Misschien, lieve moeder, is God toch ook een vriend van mensen. Een vriend zoals kerkvader Augustinus (354-430) die ooit omschreven heeft. Je had van zijn uitspraak vroeger een mooi tegeltje opgehangen:
Een vriend is iemand
die alles van je weet
en toch van je houdt.”
Dit schoot allemaal door mij heen voordat ik de kansel opging zondagmorgen. Vanwege de eerste mooie woorden van het gebed van de ouderling: ‘Goedemorgen God.’ De kerkdienst moest nog beginnen, maar ik had de preek voor mijzelf al gehad.