Doorgaan naar hoofdinhoud
Vindplaats van geloof, hoop en liefde
subline-curl
Abonneer gratis op Petrus Magazine

Alain Verheij: 'De littekens blijven, maar de hoop blijft ook'

We hebben God te vaak als antwoord behandeld, zegt theoloog en schrijver Alain Verheij. “Hij zou het antwoord zijn op onze vragen, de oplossing zijn van onze raadsels. Maar God is de vraag die klinkt in mijn hoofd. Waar ben je? En waar is je naaste?”

Dit artikel verscheen eerder in De Nieuwe Koers. Voor de rubriek 'Goede gesprekken' interviewt journalist Felix de Fijter ervaren gelovigen uit alle hoeken van de christelijke traditie. Wil je voordelig kennismaken met De Nieuwe Koers? Ga naar www.denieuwekoers.nl/acties en lees de eerste vier nummers voor 9 euro!

 

“Misschien ben ik wat jong voor deze serie”, zegt Alain, als ik nog eens uitleg wat ik kom doen. Want kun je iemand van 33 wel tot de ervaren gelovigen rekenen? “Nou,” begint hij zelf aan een antwoord, “ik heb wel een duidelijke keuze gemaakt. Ik heb niet het idee dat ik over vijf jaar weg ben.”

We zitten aan tafel. Met koffie en KitKats. Ik sprak Alain voor het eerst in 2016, toen ik hem vroeg een kerstverhaal te schrijven voor De Nieuwe Koers. Ik kende hem destijds vooral als Twittertheoloog, die geregeld stenen gooide in de christelijke vijver, daarbij soms keihard uit de hoek kon komen en er weinig moeite voor deed een bescheiden indruk te maken.

Het was ook de tijd waarin Alain namens God veelgelezen briefjes stuurde aan beroepsatheïsten, zoals Jeroen Pauw en Theodor Holman, als die zich weer eens giftig hadden uitgelaten over God of de Bijbel. ‘U bent, net als de PvdA, folklore geworden. Fraai om te bestuderen, zinloos om serieus te nemen. Want waar was U toen er een jongetje aanspoelde op het strand?’, schreef Holman in Het Parool. ‘Je vraagt me waar Ik was, toen dit en dit en dat gebeurde’, reageerde Alain. ‘Maar Ik bén het jongetje dat aanspoelt op het strand, en aan jou vraagt: waar ben je, mens?’

“Ik was de sorry-dat-ik-bestahouding van veel christenen een beetje beu”, blikt Alain terug. Aan Jeroen Pauw schreef hij daarom: ‘Ik ben 26. Ik ben theoloog en dat blijf ik tot m’n pensioen. Ik ben hier, ik blijf hier, en ik ga niet weg.’ Tegenwoordig schrijft Alain niet veel briefjes meer. Wel boeken. God en ik (2018) werd Theologisch boek van het jaar. Recent verscheen Geld en goed. Het zijn boeken waarin Verheij diep de Bijbel in duikt, bij voorkeur het Oude Testament, (obscure) verhalen opduikelt en van daaruit doorlopend lijnen trekt naar de actualiteit.

Hoe zag jouw geloofsopvoeding eruit?

“Ik ben in een mainstream PKN-kerk gedoopt; met een Huub Oosterhuis-tekst op de geboortekaart. Gereformeerd synodaal, zoals dat toen heette. Met een dominee die erg van de rabbijnse bijbeluitleg hield en die preekte op een leerhuisachtige manier, zoals je bijvoorbeeld ook bij Nico ter Linden aantreft.”

Alain mocht van z’n moeder al vrij jong in de kerk blijven tijdens de preek. “Ik herinner me dat echt nog wel. Flarden van preken, bijbelpersonages vooral, maar ook de magie van het kerstfeest op mijn protestantse basisschool. In het donker schoven we naar binnen, met een waxinelichtje op je hand. De kracht van die ervaring zit in het primitieve – je kunt je niet voorstellen dat er iets ouder is dan lichtjes aansteken. Het sluit aan bij de oerbeleving van de mens.”

“Maar we kregen een midlifecrisis; nou ja, m’n ouders dan. We waren een paar dominees verder en de kerk werd ze te vaag. Iets te vrijblijvend, iets te vrijzinnig. M’n vader stond op het punt te denken: als dit het is, dan hoeft het niet meer per se. En mijn opa – net met pensioen destijds – begon genezingsdiensten te bezoeken, hier in Leiderdorp. Jan Zijlstra legde mensen de handen op. Alles kon gebeuren. Er was een heel duidelijke leer, een glasheldere ethiek. En alles was vurig. Je kon voor je laten bidden, mensen konden ineens opstaan en gaan schreeuwen. Het was allemaal het tegenovergestelde van de liturgische kerk waar we vandaan kwamen, waarin geen enkele verrassing te verwachten was.”

Ik hoor hier niet

“Dus we stapten over. Met z’n allen naar de pinksterkerk, waar alles uit vrije wil moest gebeuren. Waar je alles voortdurend vanuit persoonlijke keuzes moest meemaken en beleven, en waar je alles ook de hele tijd helemaal moest menen.” De hele familie liet zich overdopen. En Alain ging er, zwart-witte puber als hij was, helemaal in op. Althans, dat probeerde hij. Maar als Alain om zich heen keek, z’n broeders en zusters in extase zag omvallen of brullen voor de Heer, dan voelde hij ten diepste vooral vervreemding. “Ik dacht uiteindelijk: ik ben zo niet. Ik ben rustig, ik ben introvert, ik ben rationeel. Ik ben niet zo’n spontaan mens die met gevoel gelooft. Ik hoor hier niet.”

Alain keerde terug op z’n gereformeerde schreden, sloot zich aan bij de Nederlands Gereformeerde Kerken en volgde z’n theologiestudie aan het seminarie in Amersfoort. Het was voor hem het beste van twee werelden. “Ze hadden er wel een conservatieve leer en namen de Bijbel heel ernstig, maar er was ook een degelijker liturgie. Er viel niet ineens iemand op de grond tijdens de dienst.”

“Ik dacht uiteindelijk: ik ben zo niet. Ik ben rustig, ik ben introvert, ik ben rationeel. Ik ben niet zo’n spontaan mens die met gevoel gelooft. Ik hoor hier niet.”

Maar zoals dat zo vaak gaat bij theologen in de dop: tijdens de opleiding brak de kritische fase aan. Alain zat weer eens rondom Kerst in de kerk en dacht bij zichzelf: die kindermoord in Betlehem, ik geloof er geen sikkepit van dat die echt heeft plaatsgevonden. Het gaf een stevige geloofscrisis, want wat zou er dan allemaal nog meer niet kunnen omvallen? “Van mezelf mocht ik tot die tijd best twijfelen of Jona wel echt in de vis had gezeten, maar die kindermoord? Zo dicht op het verhaal van Jezus? Dat was andere koek.”

Die kritische fase, leerde Alain van de Franse filosoof Paul Ricoeur, markeert het afscheid van je eerste naïviteit. “Een godsdienstig equivalent, zeg maar, van het moment waarop je ontdekt dat Sinterklaas niet bestaat. Als je daarachter komt, als kind, dan wil je alles ontmaskeren: je wilt weten wie Piet speelt, wie Sinterklaas speelt, je wilt bewijzen dat die baard nep is.

En zo neem je in je kritische fase afscheid van een godsbeeld dat lang je geloof heeft bepaald. En dat is ook noodzakelijk. Je kunt ook niet sinterklaas blijven vieren op de manier waarop je het als kind deed, maar toch blijf je het een leven lang vieren. Je snapt blijkbaar: dit feest ging al die tijd om gezelligheid, om naastenliefde, om cadeautjes geven, om gedichtjes schrijven.

Er zijn allerlei schrijvers die de kritische fase beschrijven, en hoe je er al dan niet doorheen zou moeten gaan. Paul Ricoeur schetst hoe je als gelovige een tweede naïviteit kunt omarmen, hoe er weer ruimte voor verwondering kan ontstaan, terwijl de lessen uit de tijd van de vertwijfeling ook hun plek krijgen. Ook Brian McLaren en Richard Rohr onderscheiden op soortgelijke manier meerdere fasen, bestsellerauteur David Brooks heeft het over een tweede berg. “En stuk voor stuk zeggen ze: een mens ontwikkelt zich. Er zit ergens een knik. Of een genadeklap, zoals Arie de Rover dat zegt.”

Hoe ziet jouw tweede naïviteit er dan uit?

“Ik vraag mensen weleens: wat is het dat bij jou niet kapot kan gaan? Dat moet je kunnen pitchen in drie woorden, vind ik. Voor mij zijn het verhalen, bijbelverhalen dus, rituelen – de doop, maar ook samen zingen, bidden en biechten eventueel – en gemeenschapszin. Het feit dat de kerk een ontmoetingsplek is, van waaruit je ook weer je wijk kunt ontmoeten. Van waaruit elke week weer zo’n sullige bloemengroet wordt verstuurd, maar waarvan je, als je er wat langer over nadenkt, eigenlijk moet zeggen: wat is het tof dat dat gebeurt.

Die drie dus. Dat is mijn persoonlijke antwoord. Je kunt beuken op het christendom wat je wilt, maar dit krijg je niet kapot voor mij. Hier geloof ik onvoorwaardelijk in.”

Veel van onze generatiegenoten haken af, of zijn al afgehaakt van het geloof. Laat staan dat ze in de Bijbel handvatten vinden voor de manier waarop we vandaag zouden moeten leven. Waarom ben jij er bijgebleven?

“Ik blijk ongeneeslijk religieus te zijn. En dat is wat mij verdrietig en cynisch maakt, als het over de toekomst van het christendom in Nederland gaat. Ik schrijf bij een seculiere uitgever, voor De Correspondent-publiek. Dat was tenminste de bedoeling. Maar in de praktijk betalen christelijke zestig- en zeventigplussers mijn loon. Omdat ze m’n boeken kopen, omdat ze de tijdschriften lezen waarvoor ik schrijf en omdat ze de diensten en de lezingen bezoeken waarin ik spreek.

Na afloop komen ze naar me toe, en vragen: ‘Hoe kan ik mijn kleinzoon Danny van veertien weer meekrijgen naar de kerk? Als het bij jou is gelukt, dan moet het met Danny toch ook kunnen?’ Of ze zeggen: ‘O, als Danny in deze kerkdienst was geweest, dan had hij het heel leuk gevonden!’ Maar hij is er niet. En hij gaat ook niet komen. Die kans is gewoon verkeken.

Ik heb een reservoir waaruit ik putten kan. Maar als je dat niet hebt, als het geloof niet zo diep zit, dan vraag ik me wel af of en hoe ze erop zullen teruggrijpen.

Mijn verhaal is helaas niet te kopiëren. Nooit had ik niks met God. Ik ben als kind in een ketel met toverdrank gevallen, en dat zal ik nooit helemaal kwijtraken. Maar veel van m’n vrienden en familieleden zijn er in de loop der tijd wel mee gekapt. Ervan afgegleden. Om banale redenen vaak. Weinig tijd, druk gezinsleven, willen sporten. Of omdat ze de vragen uit de kritische fase nooit naar een tweede naïviteit getild kregen. Niet genoeg motivatie, niet genoeg voorbeeldfiguren of niet genoeg inzicht om te zeggen: het hoeft niet te stoppen nadat je aan de baard van Sinterklaas hebt getrokken.”

“Ik heb een reservoir waaruit ik putten kan. Maar als je dat niet hebt, en dat geldt ook voor mijn eigen stiefkinderen, als het geloof niet zo diep zit, dan vraag ik me wel af of en hoe ze erop zullen teruggrijpen. Dat is een lastig verhaal, ook voor ons. Je kunt je afvragen hoe erg dat is. Nou, het eerlijke antwoord is: best erg. Hoe ruimdenkend ik ook ben, ik heb liefde voor het geloof, het heeft me heel veel gebracht, het heeft me gevormd en ik wil graag dat het meegaat naar de volgende generatie.”

Waarom hebben bijbelverhalen zo veel betekenis voor je?

“Onder meer omdat ze al zo lang meegaan. Ze zijn duizenden jaren, van generatie op generatie op generatie doorgegeven. Elke keer stellen mensen zich weer de vraag: wat geven we door, en wat laten we sneuvelen? Heel veel laten we achter, synthesizermuziek geven we niet door aan volgende generaties, maar bijbelverhalen wel. Elke keer opnieuw. Als ik uit een bijbeltekst ga preken, komende zondag, dan kan ik ervan uitgaan dat mijn oma in alle fasen van haar leven diezelfde tekst bepreekt heeft gehoord en op haar leven heeft willen betrekken. Dat vind ik iets bijzonders. Dat verleent die tekst heel veel autoriteit.”

Spreekt God tot jou, door die verhalen?

“Ja, God spreekt me voortdurend aan. In de Bijbel is een van de eerste dingen die God tegen de mens zegt: mens, waar ben je? Dat is geen vraag naar informatie, natuurlijk. Want er zijn nog maar twee mensen op de wereld en God weet alles. Nee, God vraagt: waar gaat je hart naar uit? De tweede vraag is aan Kaïn: waar is je broertje? Dus: waar is je naaste? Dit zijn de twee vragen waar je als mens een leven lang antwoord op moet geven. Waar ben je? Waar sta je? Kun je God proberen recht aan te kijken? En: waar is je broertje? Hoe ga je met je naasten om? Met je gezinsleden, je buren, je vrienden, maar ook met je naaste die je kledingstukken naait in Bangladesh?”

“God vraagt van mij om de eerste schrede te zetten naar het Koninkrijk van God – om het in het jargon te zeggen. Dat kun je Gods nieuwe aarde noemen, of Gods nieuwe wereld, maar het is in essentie een christendom dat zich niet neerlegt bij de wereld zoals die nu eenmaal is, maar dat onderdeel wil zijn van een nieuwe wereldorde. We hebben God te vaak als antwoord behandeld. Hij zou het antwoord zijn op al onze vragen, Hij zou de oplossing zijn van de raadsels. Maar God is de vraag die klinkt in mijn hoofd. Waar ben ik? En waar is mijn naaste?”

Onze tijd schijnt ten onder te gaan aan prestatiedruk. Voeg je daar nu nog meer aan toe?

“Nee, want ik weet dat diezelfde vraag aan jou wordt gesteld, en ook aan mensen die heel andere religies aanhangen. En dat het zomaar kan gebeuren dat veel mensen tegelijk het goede antwoord willen geven. En ik weet, voor mijzelf: als ik mijn ene voet voor de andere zet, dan zal de weg mij dragen. God helpt mij, Gods Geest waait op onverwachte momenten en op onverwachte plekken. Paulus zegt bovendien: de wereld is al gered. Het Koninkrijk is er al. Die beweging is allang gaande en daarom scharrel ik ook graag rond in die oude bijbelverhalen. Ik hoef alleen de bron maar aan te boren.”

Het Koninkrijk hoeven wij niet meer in elkaar te timmeren. Maar toch liggen hoop en wanhoop in de Bijbel heel dicht bij elkaar.

Bipolair geloof

Daar kun je dus best hoopvol over zijn, zegt Alain. Het Koninkrijk hoeven wij niet meer in elkaar te timmeren. Maar toch liggen hoop en wanhoop in de Bijbel heel dicht bij elkaar. “Als je die bijbelse profeten bestudeert, Jesaja, Ezechiël, Joël, Jeremia, Hosea, dan valt het op dat ze de hele tijd lopen te schelden: we gaan eraan, de vijand komt, we zullen geslagen worden. En terecht voegen ze daaraan toe: we hebben onze maatschappij verpest, we zijn decadent geweest, het is ons verdiende loon. Dus alles zal instorten, de natuur zal ontsporen, er zullen oorlogen komen. Dat is één kant van de profetie – en dat horen we ook best vaak op het nieuws, vandaag de dag – maar dezelfde profeten begonnen tegelijkertijd, soms in dezelfde alinea al, over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde te profeteren. En dan denk je: maar hè? Wat zijn dit nou eigenlijk voor figuren? Wat is dit voor bipolair godsgeloof?” Maar er zit toch altijd een link, zegt Alain, tussen die twee polen, “tussen de verklote aarde waar we nu zitten en de nieuwe schepping die eraan komt. Eén duidelijke link, en dat is bekering.”

Wie het daar ook veel over heeft, vervolgt hij, is “Johannes de Doper. Heb je hem weleens los beschouwd?”, vervolgt hij. “Puur gekeken naar wat hij zelf zegt? Hij staat ook alleen maar te schelden, hij noemt mensen addergebroed. De bijl, zegt-ie vervolgens, staat aan de wortel van de boom. En het lijkt wel alsof hij denkt: nu komt straks Jezus, en die pakt die bijl op en begint dan definitief te hakken. Dan komt het oordeel. Maar als Jezus komt, blijkt Hij niet met vuur te komen, en ook niet met een bijl. En Johannes is vertwijfeld. Is dit het dan nu? Want Jezus maakt er een hoopvolle beweging van. Door de dood heen, naar een nieuwe mens, naar een nieuwe gemeenschap. De wanhoop wordt helemaal herkend, maar vanwege de bekering, en vanwege al het leed ook wel, wordt die wanhoop in hoop omgezet.”

Ik heb wel ervaren dat crises mijn geloof niet kleiner maakten. Ook niet groter.

Heb je dat ook ervaren in persoonlijke crises? Als je zelf wanhopig was? Dat die wanhoop in hoop werd omgezet?

“Ik weet dat er mensen zijn die zeggen: ik heb een dierbare verloren, en als ik nou m’n geloof niet had gehad, dan… Bij mij werkt dat niet zo. Ik heb zelf ook dierbaren verloren, maar ik had na en voor die tijd meer met m’n geloof dan tijdens die rouw. Ik heb wel ervaren dat crises mijn geloof niet kleiner maakten. Ook niet groter. Mijn echtscheiding niet, maar meer recent ook het overlijden van een dierbare niet. Een paar jaar geleden was dat. Mijn neef en beste vriend, 33 jaar oud, pleegde zelfmoord. Veel mensen denken in zo’n situatie: waarom overkomt mij dit? Is er wel een goede God? Maar ik bleek dat helemaal niet te hebben. Ik bleek die vragen al eerder te hebben gesteld, over het leed van anderen – dat klinkt een beetje heilig misschien, maar zo was het wel. Ik kon verder met mijn leven, met alle vertwijfeling, frustratie, onlusten en existentiële wanhoop die daarbij komen kijken.”

Dat is toch niet alleen theorie? 

“Er is een basis waarop ik terug kan vallen. De dingen kunnen kapotgaan, maar ik weet dat uit de dood nieuw leven kan ontstaan. Dat is de kern van mijn geloof. Dus ja, in die zin heeft de hoop altijd het laatste woord. Daar hoop ik ook zelf in te kunnen delen, in die opstandingskracht, in een uitzicht naar een nieuwe toekomst. Dat ik langzaam maar zeker, door de woestijn heen, in een beloofd land zal uitkomen.”

Dus je bent fundamenteel hoopvol?

“Fundamenteel wel. Maar niet op elk moment van de dag. Als er iemand sterft, voel je je een overlevende, dan is er een grote wond geslagen, blijven littekens achter. En daar kom je ook niet meer van af. Maar ondertussen blijft de hoop bestaan dat het beter wordt, dat je niet in de rouw zult omkomen. En die littekens, die heeft Jezus ook. Hij staat op uit de dood, laat zich aan z’n vrienden zien, en dan zitten die wonden nog overal. Blijkbaar is dat ook onderdeel van m’n wereldbeeld geworden. Je komt het leven niet ongeschonden door. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zijn troostrijk en uitzichtrijk, maar ze bieden geen quick fix voor wat er gebeurd is. Het litteken blijft. Maar de hoop ook.”

In De Nieuwe Koers is veel ruimte voor artikelen en achtergronden die direct of indirect ingaan op de plek en de betekenis van godsdienst en geloof in de samenleving. Vanuit overtuiging en ontspanning gaat De Nieuwe Koers daarbij de dialoog aan met de cultuur. De redactie moet het niet hebben van het snelle nieuws en de waan van de dag, maar zoekt altijd naar de onderliggende grondstromen die de actualiteit bepalen. Wil je voordelig kennismaken met dit magazine? Ga naar www.denieuwekoers.nl/acties en lees de eerste vier nummers voor 9 euro!

Schrijver: Felix de Fijter | Beeld: Unsplash (kop)/ Carel Schutte

Was deze informatie zinvol?
We hebben je feedback ontvangen, dankuwel!

Om deze pagina verder te verbeteren zijn wij benieuwd waarom u deze pagina wel of niet zinvol vond. U kunt ons helpen door de onderstaande vragen in te vullen.

Mogen we je contactgegevens voor eventuele verdere vragen? (niet verplicht)