Jakob wilde ooit eigenlijk Esau zijn. Daarom kleedde en gedroeg hij zich als Esau, toen hij zijn oude blinde vader de eerstgeboortezegen ontfutselde. Dat was echter de zegen van ‘genoeg’, van rijkdom en macht. De échte zegen voor Jakob was die van ‘alles’, van een open toekomst. In het bijbelgedeelte van vandaag gebeurt iets bijzonders. Jakob ziet in het gezicht van Esau het gezicht van God. Hij geeft Esau zijn rijkdom en macht terug, door hem een grote kudde te schenken en voor hem te buigen. Esau doorbreekt vervolgens die machtsverhouding door Jakob weer ‘broer’ te noemen. Zo worden ze opnieuw wat ze al waren: kinderen van één Vader.
Vraag
Welke zegen hebben wij nodig om voluit broer en zus te zijn? En van wie?