“Vijf euro, vijf euro!” Met een grote grijns houdt mijn Syrische broeder zijn hand op. “Betalen als je mee wilt met het busje!” Ik kan me er nog net tussen wringen, tussen deze acht breedbemeten, kaalhoofdige mannen die enorm veel plezier hebben.
Het ritje met het krakende oude barrel – waar met goed duwen precies negen mensen in passen – maakt kennelijk alle goede geesten in hen los. De bijbelgroep is deze keer in een naburig dorp. En omdat het regent, proberen we zoveel mogelijk mensen tegelijk te vervoeren.
Het voertuig zet zich in beweging. En dan gaan ze helemaal los. Ze zingen iets. Op mijn vraag naar de inhoud blijkt het iets te zijn als: “Mijn vrienden hebben allemaal een mooie auto, maar mijn vader heeft een ezel.” Het zal wel een Syrische schoolreisjeshit zijn, vermoed ik.
Ik geniet en houd ondertussen m’n hart vast. De stemming stijgt als ze mee gaan klappen en – voor zover dat gaat – mee gaan swingen. Het busje deint heen en weer. Gelukkig is er weinig ander verkeer op de donkere, natgeregende polderweg.
‘Esther kan niet’, maant hij de anderen tot stilte
Als we er bijna zijn, bedenkt eentje dat het kennelijk zielig is voor mij. “Esther kan niet”, maant hij de anderen tot stilte, mijn gebrek aan kennis van Syrische schlagers beschamend blootleggend. En dan zet hij zonder verdere poespas het enige Nederlandse lied in dat hij kent. Omdat hij het op zondag altijd na de zegen hoort. “Vrede van God, de vrede van God, de vrede van God zij met jou.”
De overgang naar een vroom lied deert de anderen niet. Even enthousiast zingen ze mee. En ik bedenk dankbaar dat het inderdaad zo is. Dat de zegen en vrede van God rust op de bijbelgroep, de broederschap tussen Nederlandse en Arabische christenen, en zelfs op dit aftandse rammelbusje.