Zinnenstrelend
Zielbeminnenend
beginnen de bergen, de zon, de mus te spreken in Genesis.
Niet hoe wij hen zien, maar hoe de zón zich voelt, wat de zon in wezen ís.
Van der Zwaard tovert met woorden. Weet te vangen wat je al wist, maar lang niet gedacht of gevoeld had. Over jezelf, over het verhaal. Hij brengt mij terug naar de basis. En vaak ontdek ik ook veel nieuws in het verhaal. Al lezende gaat mijn hart open, vergeet ik even alle kleine onbenullige perikelen uit mijn eigen leven, die er niet zo toe doen. En brengt mij bij welk kleine en grote er ook weer wel toe doen. Ook de prachtige illustraties van Sylvia Weve brengen de woorden tot leven.
Van der Zwaard windt er geen doekjes om. Hij maakt de verhalen niet milder of lichter dan ze zijn. Neem Hagar of Bathseba. Van der Zwaard is niet bang om ons te confronteren met de kern, met het schurende, het vrouwonvriendelijke, de agressie, de arrogantie. Het menselijke wordt niet geschuwd. Vaak komt de kwetsbaarheid van de mens tot uiting. De naaktheid. En in de onderstroom klinkt de stilte, die aan alles voorafgaat, door.
Vaak spiegel ik mijn eigen verhaal of die van onze wereld aan een monoloog of een gedicht. Dan spreekt deze ineens heel direct tot mij. Dat heeft de maken met de persoonlijke en directe stijl. En de universele thema’s in de verhalen, al zijn ze oeroud. Van der Zwaard weet de verhalen knap naar het hier en nu te trekken, actueel te maken. Zoals de aanklacht van Bathseba. De vrouw die werd bevolen wat te doen. De koning had het alleenrecht. Ook dat is van alle tijden.
Het boek werd in de zondagochtendviering van de Janskerk in Utrecht op 10 november gepresenteerd. Verhalen werden gelezen én gespeeld en kwamen tot leven in de viering. De zachtheid van de zalvende vrouw werd springlevend. Net als Aäron die een taal creëerde die draagt. “We hebben sprekende getuigen nodig zoals Aäron. We hebben elkaar nodig om te scherpen, om ons aan elkaar en de verhalen te spiegelen. Met onze piepende en krakende karakters. Want ‘het’ is groter dan ‘wij’”, zei Van der Zwaard.
In de viering speelde Kees van der Zwaard het karakter Legioen, de man met een kop vol demonen, die voor Jezus komt te staan. Met een zware middeleeuwse ketting om vol met maskers gehangen. Dit piepende en krakende karakter is boos, maar zeker niet gek! Hij wordt geconfronteerd met een man die anders is, die ánders naar hem kijkt. Aan het eind van zijn monoloog zegt Legioen:
Wij zagen wel de woede
die in hem bewoog,
die hem bewoog,
maar zo anders gericht
Niet op ons. Op ons
stonden alleen zijn ogen.
Hij pelde onze woede af
door één voor één ons
aan te zien en te ontleden.
Geen gek, geen monster.
Duizend, honderd telde hij
ons af. Bij elke tel verdween
een vleermuis-alias
Van veel naar tien,
naar twee, naar één
Hij telde af naar mij en zei:
‘Ik kom
Kom jij?’