Het is het eerste jaar dat hij als dominee kerstfeest viert in zijn eerste gemeente. Piepjong, onervaren, maar enthousiast. ’s Avonds om elf uur stroomt de kerk vol voor de kerstnachtdienst. Lieve deugd wat een volk, de jonge dominee kijkt zijn ogen uit. Zo vol heeft hij de kerk niet eerder gezien. Het kerkkoor zingt uit volle borst en de vertrouwde kerstliederen klinken.
Na de dienst loopt hij met een tevreden gevoel naar huis: een mooie korte wandeling over de dijk op weg naar de pastorie. Hij drinkt nog wat met zijn vrouw. Niet te lang – morgen is het weer vroeg op voor de kerstmorgendienst.
Midden in de nacht gaat de telefoon. De jonge dominee neemt op. “Spreek ik met de dominee?”, klinkt het. “Ja”, antwoordt de dominee met een benepen stemmetje. Lieve hemel, gaat het door hem heen. Een verkeersongeluk of…? ”Dominee, u spreekt met de kapper aan de overkant. U moet meteen naar de kerk komen, er zijn jongelui uw kerk binnengedrongen. De koster krijg ik niet wakker.”
De dominee schiet in de kleren en sluipt in het donker door het huis om niemand wakker te maken.
Buiten is het onaangenaam koud. De wandeling over de dijk valt deze keer tegen; wat zou hem te wachten staan? De kapper wacht hem op achter een donker raam. Meteen komt hij naar buiten.
“Zullen we samen even gaan kijken?”, zo stelt deze voor. Met de sleutel van de jonge dominee opent hij de deur van de kerk en zoekt naar de lichtknopjes. “Ze zijn via de toren binnengekomen. De deur van de toren naar de kerk stond zeker open om wat meer lucht te krijgen tijdens de drukke kerstnachtdienst.” De dominee draait die deur nu op slot en kijkt samen met de kapper tussen alle banken. Het is een oude kerk met veel deurtjes die toegang geven tot de banken.
Niets en niemand te zien. Ze luisteren nog even. De kapper vervolgt: “Ze waren met zijn vijven, die kwajongens. Ze kwamen na de dienst uit het café. Ik heb ze gezien en ik weet zeker dat ze via de toren naar binnen zijn gegaan. Ze hebben de lichten aan en uit gedaan. Schande, en dat nog wel met Kerst.”
“We zullen de buitendeur goed dicht doen”, zegt de dominee. Stil verlaten ze weer het kerkgebouw. Na een dankbaar ‘goedenavond en fijne kerstdagen’ keren de mannen weer huiswaarts.
Eerste Kerstdag begint met een vroeg telefoontje. “Dominee, u moet onmiddellijk komen”, zo kermt nu de kostersvrouw door de telefoon. “Het is verschrikkelijk.” De jonge dominee was net gaan zitten om de preek nog eens goed na te zien; het zou zijn eerste kerstviering zijn.
Als hij bij de kerk arriveert, staan er twee politieauto’s en een tiental mensen. Iedereen is in rep en roer. Als de koster de dominee ontwaart roept hij hem toe: ”Dominee, kijk eens wat ze gedaan hebben. Ze hebben met een truck de grote kerkdeuren eruit getrokken. Midden in de nacht. En komt u eens mee in de kerk.” Mopperend loopt hij de trap op naar de orgelgalerij. “Kijk eens: ze hebben daar zitten poepen en ze hebben de kerkboekjes gebruikt om af te vegen.” Een politieman schudt zijn hoofd en maakt foto’s.
De dominee die in zijn jeugd in de binnenstad van Den Haag heel wat gewend was, reageert laconiek. “Nou, dat kunnen we snel opruimen voor de dienst straks begint.”
“Maar dominee, we kunnen nu geen Kerst vieren.”
“Nou broeder, het ziet er hier altijd nog beter uit dan in de stal van Betlehem.”
Het grapje komt niet echt over.
Na ampel beraad wordt besloten dat de dienst toch maar moet doorgaan. De dominee legt het raadsel uit. Jongelui zijn via de toren binnengekomen en overvallen door de dominee die polshoogte kwam nemen. Ze hebben zich boven achter het orgel verstopt. Toen ze stiekem door de voordeur wilden weggaan, bleek dat de deuren hermetisch gesloten waren. De angst heeft toegeslagen en de darmen zijn sneller gaan werken. Gelukkig hebben vrienden van buitenaf met een zware auto de loodzware eiken deuren opengetrokken.
Kerst passeert, de deuren worden gemaakt, de politie strandt op een zwijgzaam dorp. Niemand zegt wat en de kapper denkt aan zijn klandizie.
Na enkele maanden komt de dominee toevallig op huisbezoek bij de ouders van een der belhamels. De vrouw des huizes is heel nerveus; ze komen nooit naar de kerk en nu komt nota bene de dominee. Zit er soms een luchtje aan zijn bezoek? Maar nee, de dominee bezoekt alle dorpelingen huis aan huis. En zo komt het ervan dat zij de dominee het verhaal opbiechten. “Ja dominee, onze zoon is erg geschrokken en zijn vrienden ook. Het was begonnen als een geintje, maar het liep uit de hand. Als u nou niet was gekomen die nacht en de deuren maar gewoon open had laten staan… ja, dan… Het is me wat, we gaan nooit naar de kerk en nu dit.”
De dominee hoort het aan en relativeert het een beetje. “Ach weet u, als het nou straks weer Kerst wordt, kom dan ook eens een keertje naar de kerk en zeg tegen uw zoon dat hij het cafébezoek tussen 11 en 12 even onderbreekt. Zit ‘ie ook eens in de kerk zonder gedoe.”
Maanden later is het weer Kerst. En weer zingt het kerkkoor en klinken de kerstliederen.
Aan het einde van de dienst komt een van de ouderlingen de consistorie binnen. “Dat is me ook wat zeg, zitten er achterin vijf opgeschoten jongens, rechtstreeks uit het café. Je snapt toch niet hoe ze op het idee komen om naar de kerk te gaan.”
De dominee glimlacht. Hij zegt niets maar snapt het wel.
Misschien denkt u nu wel: ach, weer zo’n verzonnen kerstverhaal. Maar dat ligt anders, want die dominee kon het weten. Hij is degeen die dit verhaal opschreef.