Een Myanmarese vriendin had dat kennelijk goed begrepen. Ze was komen buurten en wilde wat te drinken pakken. In haar cultuur is dat heel gewoon. Jouw koelkast is mijn koelkast. Normaal gesproken vind ik dat prima, maar nu niet … In deze drukke periode voor Kerst kon je mijn koelkastdeur niet zomaar opendoen. De kans was levensgroot dat het groene schimmelmonster met z’n lichtgevende oogjes zich op zijn draderige poten zou verheffen en zich glibberend een weg naar buiten zou verschaffen.
“Blijf maar zitten,” haastte ik me te zeggen, “ik pak het wel.” En ik biechtte op: “Mijn koelkast is een beetje vies.” Ze keek me nadenkend aan. “Ik ga hem schoonmaken”, zei ze. “Niet doen!” riep ik verschrikt. “Ik bedoel écht vies! Ik heb het erg druk gehad.”
“Dat weet ik”, was het antwoord. “Jij moet veel preken maken. Dat kan ik niet. Maar ik kan weer heel goed koelkasten schoonmaken.” Waarschijnlijk dacht ze erbij: en dat kan jíj niet. Dat sprak ze aardig genoeg niet uit. “Maar je moet mij wél vertrouwen met je koelkast.”
Ze had duidelijk een punt. Ik aarzelde nog. Is het kolonialistisch als ik een vluchteling mijn vieze koelkast laat schoonmaken? Of is het misplaatste trots als ik de hulp van een dierbare vriendin afsla? Ik realiseerde me dat het antwoord daarop afhing van hoe ik haar wilde zien. Als vluchteling of als vriendin. Die keus was snel gemaakt. “Graag”, zei ik.
Ik kreeg geen spijt. Aan het eind van de dag was mijn preek klaar. En niet onbelangrijk: het glibberige koelkastmonster was weer verslagen – voor even. Bovendien had ik iets geleerd over wederkerigheid. Net zo belangrijk als het is om te helpen, is het om zelf geholpen te willen worden.
Zou Petrus zich ook een pionier hebben gevoeld toen hij tijdens zijn zendingsreizen in aanraking kwam met nieuwe mensen en nieuwe culturen? Esther van Schie voelt zich dat in elk geval wel. Ze is predikant voor het landelijk werk onder migranten, zie www.geloofsinburgering.nl. Ook is ze voorganger van een jonge, internationale gemeenschap in Gouda.
Foto: Unsplash