Een mens te zijn op aarde,
is eens voorgoed geboren zijn,
is levenslang geboortepijn.
Een mens te zijn op aarde
is leven van de wind.
De bomen hebben wortels
de bomen mogen stevig staan
maar mensen moeten verder gaan.
De bomen hebben wortels
maar mensen gaan voorbij.
De vossen hebben holen
de mensen weten heg noch steg
zijn altijd naar hun huis op weg.
De vossen hebben holen –
maar wie is onze weg?
De mensen hebben zorgen
het brood is duur, het lichaam zwaar,
en wij verslijten aan elkaar.
Wie kent de dag van morgen?
De dood komt lang verwacht.
Een mens te zijn op aarde
is pijnlijk begenadigd zijn
en zoeken, nooit verzadigd zijn,
is rusten in de aarde
als alles is volbracht.
Hoe zullen wij volbrengen
wat door de eeuwen duren moet;
een mens te zijn die sterven moet?
Wij branden van verlangen
tot alles is voltooid.
tekst: Huub Oosterhuis
melodie: Tera de Marez Oyens
© Interkerkelijke Stichting Voor het Kerklied (ISK)
---
Toegelicht: Een mens te zijn op aarde
(door dr. Oane Reitsma, predikant van de Protestantse Gemeente Enschede)
Levensweg
Het mensenbestaan wordt in dit lied heel anders neergezet dan het succesverhaal dat we zelf vaak zo graag voor waar willen hebben. ‘Een mens te zijn op aarde’ – Huub Oosterhuis ontleende de titel bewust aan dat andere lied met dezelfde beginzin, van Willem Barnard – zet als eenvoudige, naakte mededeling de mens meteen al heel kwetsbaar neer. Want dat is wat jij, u en ik simpelweg zijn: een mens op aarde, niet minder en niets meer. Een mens die na zijn geboorte niet meer terug kan in de moederschoot: vanaf dat moment gaat het vooruit, door de tijd heen, of je nu wilt of niet. Totdat de mens uit de tijd wordt genomen door te sterven. Zo loopt dit lied, van geboorte (couplet 1) tot sterven (couplet 6). Is dat ons lot? Alles is er niet mee gezegd, blijkt uit het verloop van het lied.
Kwetsbaarheid
Het is niet per se een fleurig mensbeeld dat uit dit lied naar voren komt. Wel een realistisch. Het leven gaat niet altijd over rozen. Het is ‘levenslang geboortepijn’, dicht Huub Oosterhuis. Je kunt je niet onttrekken aan al wat het leven voor je in petto heeft. Anders dan wat wij elkaar voorhouden met de selfmade mensbeelden die onze welvaartscultuur schept. De kwetsbaarheid wordt ook geïllustreerd door de zin dat het mensenbestaan ‘leven van de wind’ is. Die waait waarheen hij wil en sleept ons in haar onrust mee, van hot naar her. Maar in deze beeldspraak zit meteen de dubbele bodem die ook in het laatste couplet terugkomt. Het kan niet anders dan dat die wind ook de Geest is die ons leven juist boeiend maakt.
Bomen, vossen, vogels
Jezus zegt in Matteüs 8:20: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon kan Zijn hoofd nergens te ruste leggen.’ De vogels die Jezus noemt komen in dit lied weliswaar niet terug, maar wel de bomen die hun nesten dragen. Zij staan met stevige wortels in de grond gefundeerd. Alweer wordt de mens hier zo anders gepresenteerd dan de mens die heel de schepping beheert en beheerst. Nee, hij is zwakker en kleiner dan de massieve bomen en daklozer dan vossen.
Onrust
Die oneindige onrust die het mensenbestaan typeert, heeft er alles mee te maken dat de mens zich, anders dan andere dieren, bewust is van zijn eigen sterfelijkheid: ‘de dood komt langverwacht’. Dat geeft een grote tragiek aan die mens. Maar ook een afhankelijkheid, namelijk van iets of iemand aan wie zijn leven hangt boven zijn eindige bestaan uit. Hij kan het niet alleen. De boom realiseert zich dat niet en de vos ook niet. De mens wel.
Verlangen
Maar in al die pijn, dat zorgen, het slijten-aan-elkaar, zit ook een diepe zegen, een ‘pijnlijke genade’. Zoals men alleen tot het licht komt door de duisternis heen, tot bevrijding door de pijn heen. Het mensenleven – en ik denk dat dat de belangrijkste les is uit dit lied – is niet doelloos. Het gaat naar een ‘voltooiing’ toe. Over het hoe en wat van die voltooiing rept de dichter niet. Hij laat het open hoe de zanger het wil interpreteren. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het ermee te maken heeft dat de mens (en heel het mensengeslacht!) niet wordt losgelaten door haar Schepper die haar op de wereld zette. En bovendien dat het verlangen van de mens niet tevergeefs zal blijken. Ondanks alles en misschien ook dankzij alles.
Dit lied werd gezongen in de laatste aflevering van 'Petrus in het land' (25 september, KRO-NCRV). Bekijk of lees ook de overdenking van ds. Anje de Kuiper: