Zondagochtend, de eerste trein naar Rotterdam. Een gure storm, problemen op het spoor, een NS-bus. Twee minuten te laat in de kerk, meteen doorrennen de preekstoel op. “We zullen beginnen met stil gebed.” Dat laat ik vandaag maar een poosje langer duren, totdat ik niet meer buiten adem ben. Waarom zijn ze in vredesnaam al met het eerste lied begonnen terwijl ik mijn jas nog niet eens uit had?
Ik weet het eigenlijk wel natuurlijk, waarom ze begonnen zijn. Ik preek vanochtend in een Nederlandse kerk met Nederlandse mensen. En dan is tijd uiterst belangrijk. Daar is helemaal niks mis mee. Maar toch …
Ik moet denken aan mijn broeder in de trein van vanmorgen. Het sprintertje was verder bijna leeg. Op het laatst stapte hij in. Een donkere man in een zwarte lange jurk met zo’n bijpassend hoofddeksel. Toen ik nog een keer keek, zag ik het grote houten kruis om zijn nek. Aanspreken deed ik hem niet, maar in gedachten groette ik hem wel: ‘Goedemorgen oosters-orthodoxe priester. Ook onderweg naar jouw gedeelte van de kudde? Fijn je te zien en ik wens je Gods zegen.’
Toen ik de trein uit holde (zou de NS-bus er nog staan?), stapte hij ook uit. Ik zag hem nog net met waardige pas het perron af schrijden.
Dat brengt mij tot de vraag: zou hij wél op tijd zijn geweest? Of zou hij zich er gewoon niet zo druk over hebben gemaakt?
Zou Petrus zich ook een pionier hebben gevoeld toen hij tijdens zijn zendingsreizen in aanraking kwam met nieuwe mensen en nieuwe culturen? Esther van Schie voelt zich dat in elk geval wel. Ze is predikant voor het landelijk werk onder migranten, zie geloofsinburgering.nl. Ook is ze voorganger van een jonge, internationale gemeenschap in Gouda.