Ome Henk is de vader van mijn oudste vriend. Toen wij 1 en 2 jaar waren, grensden de achtertuinen van onze ouders aan elkaar. Zo waren wij lang kind aan huis in elkaars gezinnen. En werden ome Henk en tante Riekje mij vertrouwd.
Ik wens mijn vriend sterkte bij het afscheid deze dagen. Hij reageert terug: “Ja, zegt mijn vader, dan komen er mensen langs en die wensen me sterkte. Maar ik wil geen sterkte, ik wil sterven, ik ben er klaar voor. Alleen is het hemeldeurtje nog niet voor me open.”
Ome Henk heeft de beker van zijn leven met volle teugen leeggedronken. Zijn vrolijkheid en verrassende humor waren in onze hele buurt bekend. Wanneer hij op zijn fiets thuiskwam, kon je in het paadje tussen de achtertuinen ruim van tevoren een langgerekte luide kreet horen: ‘Riekiekiekiekiekieeeeeeeeee!’ Dan wist zijn vrouw dat hij eraan kwam.
Als ik bij mijn vriend bleef eten, at hij eerst zijn eigen gehaktbal op, en deed dan een bod op de onze. Van het geld konden wij dan snoep of vuurwerk kopen. Iedereen blij, behalve tante Riek.
'Ik wil geen sterkte, ik wil sterven. Alleen is het hemeldeurtje nog niet voor me open.'
Zijn leven lang was hij kundig organist en als we met hem naar de kerk gingen, mochten we bij hem op het orgel zitten. Wanneer er iemand van ons jarig was, verwerkte hij in voor-, na- of tussenspel altijd ergens het ‘lang zal die leven’. Zo goed verstopt in de psalmmelodie, dat alleen wij die het wisten het konden herkennen.
Even geleden ben ik met mijn vriend nog een keer meegegaan bij een bezoek aan hem. Een bewogen ontmoeting, want hij was goed bevriend met mijn ouders en kende uit zijn vroegste jeugd ook mijn grootouders van beide kanten. Hij kon me vertellen over de grond waarin ik geworteld ben. En waaruit hijzelf was opgekomen. “Mijn moeder zei altijd: ‘De dood wenkt ieder uur.’ Als kind vond ik dat maar onzin, dan ben je daar nog lang niet aan toe. Maar nu denk ik daar vaak aan. Ik vind het moeilijk, Wim, leven na de dood. Wat zeg jij daarvan? Jij bent dominee geworden.”
We spraken samen over de hemel en de hel. In de hel geloofde hij niet meer, op de hemel hoopte hij. “Riekje heb ik bij haar sterven een gedicht voorgelezen: ‘Ik kom U nader.’ Dat troostte haar. Haar geloof was groter dan het mijne. Zij had er, meer dan ik, vertrouwen in dat het goed met ons zal aflopen.”
Beste ome Henk, ik hoop dat het goed met u zal aflopen. Dat het hemeldeurtje voor u opengaat. En wanneer u dat poortje nadert, kunt u misschien nog een keer ‘Riekiekiekiekiekieeeeeeeeee!’ roepen. Dan weet tante Riekje dat u thuis bent.