Al wat een mens te kennen zoekt
aan waarheid en aan zin:
het ligt verhuld in uw geheim
dat eind is en begin.
Geen mensenoog heeft dat gezien,
geen oor heeft het gehoord;
het wordt ternauwernood vermoed
en aarzelend verwoord.
De mens die naar uw wijsheid zoekt,
van harte, met verstand –
doet Gij uw wereld ondergaan
als maaksel van uw hand.
Als wij uw sporen bijster zijn,
Heer, geef ons denken moed;
leer ons te luisteren naar de Geest
die doven horen doet.
Eer aan de Vader, Zoon en Geest,
aan de drie-ene macht:
geheim dat aan de oorsprong staat
en in het eind ons wacht.
Tekst: Henk Jongerius
Melodie: Scottish Psalter 1634
© Gooi en Sticht, Utrecht (tekst)
Toegelicht: Al wat een mens te kennen zoekt
(door dr. Oane Reitsma, predikant van de Protestantse Gemeente Enschede)
Vraag en antwoord?
Het geloof wordt in dit lied voorgesteld als antwoord op algemeen menselijke vragen. Of eigenlijk blijft het geloof in dit lied een zoektocht. Het doet hooguit suggesties voor vragen waar de moderne mens mee leeft. Ieder mens zoekt waarheid of zin(geving). Maar bij de diepste waarheid kan de mens niet, die ligt verborgen in Gods geheimenis.
Zoekend levensgevoel
Zodoende sluit het lied heel erg aan bij het moderne, zoekende levensgevoel. Niet meer de pasklare antwoorden uit het geloof van het verleden. Het mooie is dat deze zoektocht, die aarzelend verwoordt wat en wie God is, helemaal niet nieuw is. En eigenlijk een heel gelovige zoektocht is. Er wordt in het bijbelboek 1 Korintiërs (2:6-11) over gesproken, waar een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘de wijsheid van deze wereld en haar machthebbers’ enerzijds en ‘Gods verborgen en geheime wijsheid’ anderzijds.
Oog en oor, verstand en hart
De mens zoekt op vele manieren naar ‘de wijsheid’, zo vertelt het lied ons. Maar ten diepste heeft ‘geen oog het gezien’ en ‘geen oor het gehoord’ (vergelijk 1 Kor. 2:9). Het ligt niet voor het oprapen. We vermoeden het en verwoorden het aarzelend: het bestaan van een God, de vraag waar we vandaan komen en naartoe gaan, betekenis, zin en doel van het bestaan.
Doven horen
Het beeld van het ‘oor’ komt in coupletje 4 terug, waar de Geest ‘doven horen doet’. Het is een oproep om open te blijven staan voor de inspiratie als we er niet meer uitkomen ( ‘de sporen bijster zijn’). Dat vraagt moed. Moed om vol te houden.
Lofprijzing
Het lied eindigt met een klassieke lofprijzing, namelijk op Vader, Zoon en Heilige Geest. Maar ook hier zijn die benamingen voor God niet boude beweringen, maar blijven zij vraag: geheim, aan het begin en aan het eind nog steeds. Wij hebben God niet in onze broekzak. Hij blijft een vertrouwd geheimenis.
Gespreksavond
Het lied, op een zeer oude melodie uit 1634, laat zich niet alleen in de zondagse eredienst zingen maar ook heel goed als afsluiting van een gespreksavond, waarop mensen samen zoeken om woorden te geven aan hun geloof.