Omdat Hij niet ver wou zijn
is de Heer gekomen.
Midden in wat mensen zijn
heeft Hij willen wonen.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Overal nabij is Hij
mens'lijk allerwegen.
Maar geen mens herkent Hem, Hij
wordt gewoon verzwegen.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
God van God en licht van licht
aller dingen hoeder
heeft een menselijk gezicht
aller mensen broeder.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Wilt daarom elkander doen
alle goeds geduldig.
Weest elkaar om zijnentwil
niets dan liefde schuldig.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Weest verheugd, van zorgen vrij:
God die wij aanbidden
is ons rakelings nabij,
wonend in ons midden.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent.
Tekst: Huub Oosterhuis
Melodie: Bernard Huijbers
© Gooi en Sticht
Toegelicht: Omdat Hij niet ver wou zijn
(door dr. Oane Reitsma, predikant van de Protestantse Gemeente Enschede)
Kerst als scharnier
In de adventstijd verlangt de kerk naar de komst van het Christuskind, in de tijd van Epifanie zingt zij van (het begin van) Zijn weg hier op aarde. Kerst zit daartussen als scharnier. Dit lied is er een voorbeeld van dat die beide periodes thematisch in elkaar overlopen. De liederen voor de adventstijd misstaan niet in de Epifanie, en andersom. Ze geven daar een vaak verrassende invulling aan. Anders gezegd: de komst van de mensenzoon (het dat) en Zijn handelen en spreken (het wat) blijken alles met elkaar te maken hebben. Zijn persoon (wie is Hij?) is de verbinding tussen beide. Dit lied doet suggesties voor een antwoord op die vraag.
God van God en licht van licht
Het hele lied blijft balanceren tussen wat in de oudkerkelijke belijdenisgeschriften de goddelijke natuur en de menselijke natuur van Christus heet. Die horen altijd bij elkaar, maar duiden ook beide op verschillende aspecten van Hem. Maar altijd is Hij volledig en tegelijkertijd allebei: volledig mens en volledig God. Die verbinding met de oudkerkelijke belijdenis zien we vooral in het zo centrale derde couplet, dat de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel letterlijk citeert: God van God en licht van licht. Daarmee wordt Hij ‘hoog’ neergezet, maar tegelijkertijd is Hij ‘midden in wat mensen zijn’.
Hij die gij niet kent
Hij is nabij. Hij is zelfs overal. Maar Hij wordt niet herkend, juist omdat Hij is als de minste onder mensen die we altijd over het hoofd zien. Wij menen Hem te kennen, maar eigenlijk is het tegenovergestelde het geval. Hij wordt verzwegen. Hij hoort bij de namelozen. Als symbool daarvan krijgt nergens in het lied die ‘Hij’ een naam – hooguit zegt couplet 1 dat het de ‘Heer’ is. Hij is anders dan wij verwachten en daarom herkennen we Hem niet; het steeds terugkerende refrein citeert Johannes de Doper: ‘in uw midden is iemand die u niet kent’ (Joh 1, 26). We kunnen Hem herkennen in het gelaat van de mensen van wie we niet verwachten dat Hij het is. Dat dwingt ons ertoe al die ‘minste’ mensen oprecht aan te kijken.
Rakelings nabij
Omdat de mensenzoon al dit onrecht moet doorstaan, zijn wij Hem (en daarmee elkaar) schuldig niets dan liefde aan de medemens te doen, in navolging van deze God met een menselijk gezicht, aller mensen broeder. Zo is God niet iemand ver weg, niet een gedachtenconstructie, maar – in die prachtige woorden van Huub Oosterhuis van alweer begin jaren 60 – ‘rakelings nabij’. Hij woont gewoon in ons midden: ziedaar Advent, Kerst en Epifanie ineen. God is gekomen omdat Hij niet – zoals vele andere goden – een god van ver wilde zijn.
Dit lied werd gezongen in de laatste aflevering van 'Petrus in het land' (18 december, KRO-NCRV). Bekijk of lees ook de overdenking van ds. Ellen Peersmann: