Als ik geen presentator zou zijn voor de KRO-NCRV, dan had ik de paasviering van de Pakistaanse gemeente in Rotterdam niet meegemaakt. Nu wel, want ik volgde voor Met hart en ziel één van de leden van die gemeenschap, Arail, een zestienjarige tiener.
Hij neemt mij mee naar een twee uur durende viering in een gehuurde kerkzaal. De kerk zit vol met mooi aangeklede mensen. Vooral de meisjes en vrouwen zien er prachtig uit in hun gekleurde lange gewaden (‘Laat maar zien dat Jezus is opgestaan', zegt de moeder van Arail).
Er is voor een tolk gezorgd, want alles gaat in de taal van Pakistan, het Urdu. De predikant houdt de vaart erin, er wordt veel gezongen en gebeden; er komen steeds leden naar voren om een gebed uit te spreken. Er zijn schriftlezingen en er is een paaspreek. Een kind wordt opgedragen en vier meisjes krijgen het vormsel, ontvangen de zegen en horen nu als dertienjarigen als zelfstandigen bij de gemeente. Aan het einde delen we brood en wijn.
En tussendoor komt de wereld ook binnen: er wordt gebeden voor de slachtoffers van de aanslagen in Sri Lanka en er wordt gedankt voor een vrouw die naar voren komt en vertelt dat ze een verblijfsvergunning heeft gekregen.
Het gaat er informeel aan toe. Kinderen lopen door de wandelgangen, mensen gaan af en toe naar buiten, zelfs de dominee is af en toe even weg.
En ik voel een intense kracht van verbinding, van saamhorigheid. Alsof in deze paasviering ook de Pinkstergeest al van zich laat horen. Laat voelen vooral. Want dat is het. Het is een beleving. Ik sta ook op, zing voor het eerst een lied op z’n Urdu’s en klap mee.
En of dit allemaal nog niet genoeg is, is er na afloop een rijk buffet van Pakistaanse gerechten. Binnen in de eetzaal en buiten op de stoep wordt gegeten, gepraat en gelachen. En ik doe mee. De meesten spreken redelijk goed Nederlands.
Ik ben moe en trek me even terug in een klein parkje tegenover de kerk. Een vrouw met hond vraagt me of ‘daar een huwelijk aan de gang is’. ‘Nee,’ zeg ik, ‘in die kerk zijn regelmatig Pakistaanse vieringen.’ Ze wist dat niet.
Ik mijmer er tussen een paar platanen over door. Wat spijtig eigenlijk, dat deze vrouw dat niet weet. Ik ben de enige in de kerk die geen migratieachtergrond heeft en er wordt geen enkel woord in het Nederlands gesproken. Wat zou het mooi zijn, denk ik, als deze ‘bubbel’ wordt doorbroken en medechristenen van bijvoorbeeld de plaatselijke parochie of protestantse gemeente zo’n paasviering mee zouden vieren. En dat over en weer.
We kunnen dat Pakistaanse enthousiasme en die saamhorigheid goed gebruiken in de kerken in Nederland. En de Pakistaanse gemeente leert bijvoorbeeld mooie Nederlandse liederen met orgelbegeleiding kennen of een andere uitleg van een bijbelverhaal.
Ik vraag het Arail. ‘Zou het iets voor jou kunnen zijn om met jouw Pakistaanse achtergrond én je kennis van de Nederlandse cultuur, om een brug te slaan tussen beide religieuze, kerkelijke werelden?' Hij kijkt me aan. Is even stil. En begint te stralen. En zegt: ‘Jaaaa, dat zou prachtig zijn.’